die de bewegingen des vijands bij dag en nacht geregeld bespieden, met spade en schop gewapend op de bres staan en geen duim breed van den vrijen nederlandschen grond overgeven, dan na eerst hardnekkig gestreden en minstens tot aan de knieën in mist en water en modder gewaad te hebben.
Zulk een arbeid vordert eene krachtige voorbereiding. Dit geschiedt gemeenlijk in het veerhuis of in eene herberg aan den dijk. Elk half uur of kwartier uurs worden hun daar de nieuwstijdingen der overstroomingen uit de aangrenzende dorpen voorgelezen. Om den slaap uit de oogen en den moed in 't hart te houden, houdt men tevens, om ons van de aldaar geijkte landelijke uitdrukking te bedienen, ‘het vleesch onder de pekel.’
De nieuwsgierige en bezorgde huisvrouw, die, gelijk op onze gravure is voorgesteld, in de gelagkamer sluipt om haren echtgenoot van zijn post naar de vreedzame woning te lokken, doet gewis noodelooze moeite. ‘Lieb Vaterland, kannst ruhig sein!’ voegt de anders volgzame man haar toe, misschien met een beetje andere woorden dan waarmeê de zanger van de ‘Wacht am Rhein’ zijn dierbaar Germania deze troostklanken toeriep. Zij gaat bevredigd huiswaarts, de goede vrouw, en terecht mag zij den hemel danken, dat dit jaar de pogingen van de wacht aan de dijken met zoo'n gelukkigen uitslag zijn bekroond.