Een der hartverscheurendste tooneelen gedurende het bombardement der fransche hoofdstad, was het ontzaglijk aantal begrafenissen van kinderen, voor het meerendeel zuigelingen. ‘Zoo ik het niet met eigen oogen gezien had,’ zegt een engelsch correspondent ‘zou ik 't bijna niet kunnen gelooven, welk een vreeselijke hoogte dit treurig verschijnsel had bereikt. De meesten dezer kleine slachtoffers kwamen letterlijk om van honger, of door ziekte ontstaan door gebrek aan melk; 't was een droevig schouwspel de lange rijen kistjes op weg naar het kerkhof na te staren. Doorgaans werden zij niet gevolgd door de ouders. Een soort lijkbezorger, half doodgraver, half aanspreker, zag men hier en daar met een kistje onder elken arm, tegelijk met een paar andere lijkbezorgers, welke van gelijken last waren voorzien, zich naar het kerkhof begeven. Dikwijls ook werden vier of meer kistjes op één baar geplaatst en door een aanspreker grafwaarts gedragen. Den ruwsten en hardvochtigsten man kwam een traan in 't oog, als hij die onschuldige slachtoffers van den oorlog naar het graf zag voeren en buiten zich zelf van droefheid snikte menige moeder aan de arme kleinen haar laatst vaarwel. Ofschoon geen enkelen stand geheel buiten ontbering en lijden bleef, werden toch de armste wijken het zwaarst beproefd, en enkele dezer waren juist degene, welke het bombardement zoo wreed teisterde. Gansche familiën kropen bij elkander in kelders, om het gevaar te ontkomen. Er te slapen, was reeds erg genoeg, maar in deze holen dag aan dag te blijven wonen, vereischte heldenmoed. Dan moesten nog het dagelijksche rantsoen brood en de mikroskopisch kleine portie vleesch gezocht worden. Uren lang stonden de arme vrouwen in het slijk, onder regen en sneeuw, voor de bakkers- en slagerswinkels te wachten, terwijl haar elk oogenblik een bom kon treffen; want de pruisische houwitsers vielen overal, en tal van vrouwen is gedood of gewond geworden, welke links en rechts rondzwierven om hare kinderen eenig voedsel te bezorgen. Dit eenmaal verschaft zijnde, rees een nieuwe kwestie op: hoe het te koken? Natuurlijk moest hiervoor eene stookplaats worden aangelegd, maar de rook, waar moest die blijven? Zij, wier kelders met eene opening in de straat of aan de achterzijde van het huis uitkwamen, konden er nog al meê uit den weg, door de pijp van een kachel in de opening te steken; doch de bewoners van kelders, welke niet van middelen om lucht en licht te krijgen waren voorzien, verkeerden in het onaangenaam alternatief, om zich of alle vuur te ontzeggen, of gevaar te loopen van te stikken. Ziekten van allerlei aard, koorts, pokken voornamelijk, vermeerderden nog de ellenden van dien verschrikkelijken toestand en decimeerden letterlijk de rampzalige bevolking. Op het hoofd der vrouwen viel de zwaarste last, maar ik geloof dat zij nog langen tijd al die rampen zouden hebben willen verduren, zoo er slechts eenige flauwe hoop op eindelijk ontzet had blijven bestaan.
Door verschillende ooggetuigen worden de treurigste tafereelen omtrent het vervoer der fransche krijgsgevangenen geschetst. Zoo werden o.a. eens in het hartje van den nacht 1500 fransche gevangenen in open spoorwagens van Frankfort naar Kassel gebracht. De thermometer was verscheidene graden beneden het vriespunt. De gevangenen waren zeer dun en onvolledig gekleed, velen van hen hadden hun opperkleed verkocht, om er 't noodzakelijke voor aan te schaffen, anderen droegen katoenen kousen en klompen, terwijl zelfs sommigen volstrekt niets aan hunne voeten hadden.
EEN BEDELAAR IN DEN WINTER.
Daar zij nog steeds in dezelfde open wagens lagen, waarmede zij van Epernay verzonden waren, zonder dezen ook zelfs voor de noodzakelijkste behoeften te kunnen verlaten, waren velen, ten gevolge der strenge konde, aan den bodem vastgevroren. Een hunner was zelfs doodgevroren; zij waren allen in beklagenswaardigen toestand, en hun gekerm was vreeselijk. Bij hunne aankomst te Kassel werden zij in de wachtkamers en in de tenten geleid, waar zij koffie, soep, vleesch ter verversching, warme dekens en kleederen ter verwarming ontvingen. Vijftien uren later moesten zij weder op reis, met achterlating van een twintigtal ongelukkigen, welke naar het lazaret vervoerd werden, na vooraf van het ongedierte gereinigd te zijn, waarmede zij letterlijk overdekt waren. Het waren mobile garden, dus jongelingen van nauwelijks 16 jaren, en ook mannen boven de 50; allen leden aan uitputting en ziekelijke aandoening der longen.