Van het oorlogsveld.
Toen op den 14n Februari de agenten van het huis Rotschild de oorlogsschatting van twee honderd millioen francs voor de stad Parijs te Versailles kwamen voldoen, bemerkte de hoofddirecteur der pruisische oorlogskas, dat zich onder het geld een valsche pruisische banknoot van 25 thaler bevond. Het al of niet geldige der banknoot veroorzaakte een woordentwist, welke zoo erg werd, dat de agenten van Rothschild op het punt stonden, om met hunne banknoten en hun geld naar Parijs weder te keeren. De minister von Bismarck trad echter lachend tusshen beiden en beslechtte aldus het geschil. ‘Mijnheer de directeur,’ zegde hij, ‘neem de banknoot aan, ik zal haar uit mijn eigen beurs wisselen en haar vervolgens als een aandenken bewaren. Want nu de oorlog, welke ter wille van een spaansch luchtkasteel tusschen twee europeesche mogendheden ontstond, aan zijn einde gekomen is, heb ik geen lust meer om een nieuwen oorlog aan te vangen met het huis Rotschild, de zesde groote mogendheid van Europa.’
DE DUIKER.
Door de vereenigde rachten van verschillende landen, vooral Engeland, werd Parijs na de capitulatie voor den hongerdood behoed, toch bleef er de ellende uitermate groot. Wel kwamen er levensmiddelen in groote hoeveelheid, zoozeer zelfs, dat men soms in de straten vijftig haringen voor twee francs zag verkoopen. Doch de groote vraag, welke de meeste kooplustigen kwelde, was het bewustzijn, dat zij geen twee francs rijk waren en tevens het vooruitzicht misten zulk een schat spoedig machtig te worden. ‘Geldgebrek, geldcrisis,’ zegt een engelsch correspondent, ‘ziedaar het spook, dat Frankrijk en vooral de fransche hoofdstad bedreigt. Zij die gedurende het beleg van 45 sous zorgeloos en lui voortleefden, zijn nu zoozeer verwend, dat, wanneer hun de gelegenheid tot werken wordt aangeboden, zij nog liever in hunne werkeloosheid gebrek en ontbering willen lijden. Een fabrikant, die na de capitulatie zijne fabrieken weder opende en zijne zaken wenschte te hervatten, had hiertoe driehonderd werklieden noodig; hij bood 12 francs per dag en toch gelukte het hem slechts 45 werklieden bijeen te krijgen.
Dat voorts de Parijzenaars, aan wie de levensmiddelen werden uitgedeeld, nog geenszins onder de gelukkigen te rekenen waren, blijkt o.a. uit het volgende. Een engelsch correspondent begaf zich den 21 Februari naar het bureau, waar de uit Engeland gezonden levensmiddelen werden uitgedeeld. Het was middernacht en de stralen waren geheel donker, met uitzondering dat hier en daar in de verte een kaarsje flikkerde. Meer dan tienduizend personen, mannen en vrouwen, stonden reeds in 't duistere en gure van den nacht voor het bureau opeengehoopt, allen vast besloten de gestrengheid van het weder te trotseeren, om toch maar zoo spoedig mogelijk geholpen te worden. Deze dichte menschendrom strekte zich verder dan over een kilometer uit. Allen waren van een biljet en de meesten van een mandje voorzien. Aan eene in rouwgewaad gekleede vrouw vroeg de correspondent, wanneer zij dacht geholpen te worden. ‘Overmorgen-ochtend,’ antwoordde zij kalm. - ‘Hoe! Gij wilt dan twee nachten hier op straat doorbrengen?’ - ‘Zeker, waarom niet?’ was 't antwoord, ‘er zijn er, die wellicht nog wel langer moeten wachten.’
Welke zonderlinge en belachelijke plannen eenige Parijzenaars na het sluiten van den vrede vóór den gevreesden intocht der Pruisen hadden, blijkt uit de volgende persoonlijke ontmoeting door een correspondent aan zijn blad medegedeeld.
Daar hij op straat een paar mannen had opgemerkt, die door hunne gebaren en manier van doen met goeden grond deden vermoeden, dat zij iets buitengewoons in den zin hadden, volgde hij hen naar een café en viel daar schijnbaar in slaap, om de gezegde personen beter in staat te stellen op hun gemak hun gewichtig gesprek te vervolgen. Wat hij giste bleek weldra waarheid te zijn, hij had met een paar samenzweerders te doen en wel van een zonderlinge soort. Zij wilden niet meer of minder dan alle duitsche opperhoofden op verraderlijke wijze vermoorden. Na een hevige woordenwisseling over de best geschikte plaatsen en wapenen om dit helsche plan te volvoeren, verlieten zij het café en bepaalden een nieuwe ontmoeting tegen acht ure 's avonds in een wijnhuis der rue de Paris.
Ook de correspondent, nieuwsgierig om den afloop van het complot te zien, begaf zich op het vastgestelde uur naar de aangeduide plek. Na eenige oogenblikken traden de verwachte bezoekers met een groot getal makkers binnen. Een jongeling haalde een revolver te voorschijn, legde dien voor zich op tafel en verklaarde plechtig, dat het pistool zes loopen had, waarvan elk een kogel voor de verwachte Pruisen inhield. Dit vonden de andere saamgezworenen zoo edel, dat zij den jongeling herhaaldelijk omhelsden. Naar deze eer schenen nog andere patriotten te dingen. Haastig toch drong een voddenraper tusschen de menigte door, om ook zijn plan kenbaar te maken, hoe men de Pruisen het best kon vermoorden. Hij vond namelijk niets geschikter dan een algemeene aanval met de bajonet. ‘Geniaal, maar gek!’ schreeuwt een ander met een roode streep op zijn broek, de Pruisen hebben te veel spierkracht, laten wij liever windbuksen gebruiken. Dit plan wordt toegejuicht en men opent een inschrijving tot het koopen van windbuksen, die 1.50 fr. opbrengt. Ieder begrijpt, dat deze som te klein is om er windbuksen voor aan te schaffen en besluit met algemeene stemmen voor deze liefdegiften nog eens broederlijk te proeven. Nu doet een spotvogel de vraag of het niet beter ware met proppenschieters den vijand aan te vallen. De scherts krenkt eenigen zoozeer in hunne vaderlandslievende gevoelens, dat zij razend en tierend de kamer verlaten. De blijvenden vervolgen echter in goeden ernst de aangevangen discussie en stommelen ten langen laatste bij het ochtendkrieken beschonken en vol geestdrift de deur uit om..... proppenschieters te koopen.