Duikers en duikertoestellen.
De vorming van zijn lichaam laat den mensch niet toe langen tijd onder het water te verblijven, hetgeen toch in vele gevallen voor hem ten zeerste te wenschen is. Reeds vroeger heeft men herhaaldelijk getracht eenige hulpmiddelen daarin te vinden, welke die onmogelijkheid zoo veel doenlijk zouden ter zijde stellen. Gedeeltelijk is dit gelukt in de duikerklok, d.i. een toestel in den vorm eener klok, welke van boven luchtdicht gesloten is en van zoo grooten inhoud dat een of meer personen zich daarin vrij kunnen bewegen; deze klok zette men met de opening op het water en liet haar langzamerhand in de diepte weg zinken, waarbij dan de lucht die saamgeperst werd het water belette om naar binnen te dringen, zoodat er voor den duiker een watervrij gedeelte ontstond waar hij zijn werk kon verrichten. Deze duikerklok werd reeds in het begin der 16e eeuw uitgevonden en later trapsgewijze verbeterd. Zoo werden er aan de bovenzijde vensters aangebracht en slangen of buizen met eene druk- en eene zuigpomp om steeds versche lucht aan te voeren en de bedorven te verwijderen. Niettegenstaande dit alles bleef toch de duikerklok aan een dubbel gebrek onderhevig, vooreerst kon men met haar wel op den bodem van een waterdiepte werken, maar nooit verder dan hare randen reikten, en eveneens nooit boven of bezijden de klok, en ten andere kon men zich niet in te groote diepten wagen, dewijl alsdan de lucht zoozeer werd saamgeperst dat zij even gevaarlijk werd voor den mensch als het water. Deze gebreken gaven aanleiding tot het zoeken naar een ander toestel, dat gevonden, en later nog verbeterd en volmaakt werd. Het engelsche duikertoestel bestaat uit een waterdicht, lederen kleedingstuk, dat geheel het lichaam bedekt en waarvan het bovengedeelte bestaat uit een helm met oogglazen. Uit dezen helm voeren slangbuizen naar eene luchtpomp waardoor de duiker de noodige lucht ontvangt om te kunnen ademen; dewijl deze lucht in het duikertoestel gepompt wordt zou zij den duiker lichter dan het water maken, hem dus beletten om op den bodem der zee te verblijven en naar de oppervlakte opvoeren, zoo hij niet met eenigen ballast bezwaard ware. Nu kon de duiker zich vrij in alle richtingen bewegen, het stond hem voortaan vrij om met zijn toestel op den bodem der rivieren te werken en reparatiën te doen aan schepen onder de waterlinie. Maar één gebrek bleef dit toestel steeds aankleven, men kon er nog niet mede werken op groote diepten, zooals op den zeebodem, omdat men daar nog altijd aan te groote drukking van het water blootstond. Men kon deze drukking wel overwinnen door eene des te sterker tegendrukking van de lucht in het lichaam, maar hierbij liep men veel gevaar voor de gezondheid en het werd bewezen dat iedere duiker spoedig aan eene borstkwaal onderhevig was. Een nieuw apparaat lost ook deze moeielijkheid ten volle op; naar zijn uitvinder draagt het den naam van duikertoestel van Rouquairal-Denayrouze. In vorm komt deze toestel genoegzaam overeen met den engelschen; hij behoeft evenwel geen dienst te doen als lucht-reservoir, zoodat de duiker nooit eenige luchtdrukking op de borst heeft te verduren. Dit reservoir heeft de duiker op den rug in een cylinder van gegoten ijzer, waaruit hem de lucht door middel eener pijp in den mond stroomt; een lucht-perspomp drijft zooveel lucht in dezen cylinder als vereischt wordt naar evenredigheid van de diepte waarop men werkt; een manometer of luchtmeter, boven aan de perspomp aangebracht, geeft de mate der luchtdrukking altijd juist aan. Door een kunstig ventilatie-toestel ademt de duiker maar juist zooveel saamgeperste lucht in als noodig is om, zonder gevaar voor zijn gezondheid, steeds eene luchtdrukking in zijn lichaam te hebben welke de drukking van het water overtreft. De gebruikte lucht wordt door den neus wederom uitgeademd en stijgt door eene gutapercha-buis naar de oppervlakte des waters. Wil de duiker zelf den bodem der zee verlaten dan behoeft hij daartoe niet, zooals bij de duikerklok, de hulp van anderen; hij heeft slechts de afvoerbuis voor de gebruikte lucht te sluiten zoodat deze in den toestel blijft en hem in eenige oogenblikken naar boven voert, terwijl hij oogenblikkelijk weêr zinkt Zoodra hij de afvoerbuis opent. Zoodoende heeft de duiker het geheel in zijne macht om naar believen te rijzen en te dalen niet alleen, maar ook om zich op iedere willekeurige diepte in het water zelf te kunnen bewegen. Naar men zegt behoeft men met dezen toestel niet beducht te zijn voor zijne gezondheid, of voor eenig gevaar, zelfs al zou men tot eene diepte van 200-300 voet in zee afdalen.