Water in de stad.
Ook de tragoedie heeft hare aantrekkelijkheden; zoo getuigde eenigen tijd geleden een correspondent der belegerde fransche hoofdstad, dat Parijs in de dagen zijner weelde, schitterende van luister, op verre na niet zoo belangwekkend was, als toen hij het zag omgeven door den ijzeren ringmuur, inwendig aan gebrek, hongersnood en de vreeselijkste beproevingen des oorlogs ter prooi.
Zoo men 't kleine met het groote mag vergelijken, geldt het wellicht ook van de stad 's Hertogenbosch in Noord-Brabant, dat zij zelden misschien een merkwaardiger schouwspel den vreemdeling aanbiedt, dan wanneer het water van alle kanten hare veste omringt en met al de vrijpostigheid eener vijandelijke inkwartiering de straten en huizen der bewoners in bezit neemt, gelijk dit jaar in de bange dagen van den twaalfden tot den zeventienden Februari plaats had.
Men besluite hieruit geenszins, dat de aloude hertogstad op een anderen tijd den belangstellenden bezoeker niet tal van merkwaardigheden aanbiedt. Integendeel, 's-Hertogenbosch heeft onder geschiedkundig opzicht niet minder dan als welvarende en sierlijk gebouwde handelsstad, zoovele belangrijke bijzonderheden, dat ons bestek ons thans zelfs niet toelaat, van deze naar behooren melding te maken.
Als voorname straten moeten de Vughterstraat, Hinthamerstraat, Hooge Steenweg, Verwerstraat en Peperstraat aangemerkt worden. Drie der in dit nommer voorkomende gravuren bieden de meest voortreffelijke gezichtspunten op de Waterstraat, de Haven en de Vughterstraat. Zij behooren tevens tot die gedeelten der stad, welke bij overstrooming den Bosschenaar het best gelegenheid geven zich Venezia la bella voor te stellen. Van uit de Waterstraat krijgt voor hem de St. Janskerk als 't ware gelijkenis met de Santo Marco; het gouvernementsgebouw wordt hem het doge paleis; bossche Desdemona's staan reisvaardig, om met de bark, den waterwagen of op den rug van den een of anderen Othello of Yago naar een ander gedeelte der lagunenstad vervoerd te worden; de straatjongens zijn als door een tooverroede in nicoletti en castelli veranderd en voeren zeegevechten en gondelwedstrijden uit; dobberend in hunne kuipen, emmers en soortgelijke vaartuigen, hanteeren sommigen het water met dezelfde vaardigheid waarmede zij anders de straatsteenen gebruikten; zij werpen met het water, maken er barricaden van en, er hals over kop in tuimelend, getroosten zij zich hun nat pak, gelijk de vrijheidsmannen van de Bruid der Adriatische zee droomend van de geneugten der vrijheid.....
Gelukkiger en gezonder ware het intusschen voor jong en oud der stad 's-Hertogenbosch indien men er door watervrijmaking bij hooge waterstanden van al deze droomgezichten en venetiaansche poësie kon verschoond blijven.
Immers de schade en de ellende, welke door de overstrooming worden te weeg gebracht, zijn zeer groot en de meermalen herhaalde ondervinding doet den Bosschenaar terecht het hooge water als een zijner ergste vijanden vreezen, die behalve 't onmiddellijk gebrek en gevaar, veelal verderfelijke ziekten en groote sterfte tot nasleep heeft.
Behalve de bekende overstroomingen in onze eeuw, getuigen ook nog de geschiedrollen dier stad en meierij hoe schrikkelijk de waterramp kan zijn en dat zij helaas iets meer dan een treurige zeldzaamheid is.
Als de eerste dezer onheilen wordt in de geschiedenis van den Bosch de watersnood genoemd op Palmzondag, den 10 April van het jaar 1446. De kronijken dier dagen berichten, dat het water toen zoo hoog stond, dat men met schuiten naar de groote kerk moest varen. Vóór dien tijd schijnt men van geen hoog water melding te maken; althans eerst van toen af begon men de polders, die boven de stad liggen, te bedijken. Nog andere groote overstroomingen leed 's-Hertogenbosch in de jaren 1529, 1531, 1552, 1571, 1573, 1595, 1598, 1622. Ter herinnering aan de geduchte overstrooming van 't jaar 1651, het de stedelijke regeering achter 't stadhuis een gedenksteen stellen met dit opschrift: ‘Den 26 à 27 Januari 1651.’ Het water had toen zulk een hoogte, dat men met schepen van dertig last uit de stad, achter het land van Heusden om, in de Maas voer en dewijl alle kerken te 's-Hertogenbosch overstroomd waren, moest de door de Algemeene Staten voorgeschreven Dank-, Boete- en Bededag van den 25 Januari worden uitgesteld. Deze overstrooming werd door die van de jaren 1658, 1694, 1709, 1726, 1749, 1751 en 1757 gevolgd. Van deze laatste zegt de ‘bossche geschiedschrijver der stad en meijerije van 's-Hertogenbosch’ o.a. het volgende:
‘De Maazdijk te Kessel brak op zeven onderscheiden plaatsen door. Twee huizen van dit dorp raakten met grond en al weg, en eenige zwaare boomen kwaamen met de wortelen om hoog. Op den twaafden en dertienden Februari stroomden de Zomerdijk, die Os, Geffen, Nieuwland en Rosmalen tegen de Beerze Maaz beschermd, over. Hierdoor werden deze dorpen onder water gezet: het verspreide zich verder te Heesch, Kaathoven, Berlicum, Middelrode, Heeswijk en Dinther, daar alle de bezaaide landen onderliepen, en een menigte hoornvee en schaapen verdronken: Veele huizen werden verpletterd, stortten in, of leden schaade aan hunne muuren.
‘Hier ter stede werd men tusschen den tienden en elfden Februari, den aanwas des waters zeer schielijk gewaar. De kooplieden, wijnkopers, brouwers, en anderen die hunne goederen in pakhuizen of kelders hadden, waaren voor de overstrooming bevreest. Veele die hunne pakhuizen zedert 1740 boven den pijl des waters van dat jaar gehoogd hadden, vonden zich deerlijk bedrogen: zij moesten op nieuws hunne goederen naar boven brengen. Be meeste ovens waren onbruikbaar; schepenen gelasten, dat in die, welke boven water waren, zelfs in die der koekenbakkers, dag en nagt brood gebakken moest werden. De arme lieden vlugten op hunne zolders, of op de wallen, daar veele den nagt doorbragten. Den dertienden stonden de meeste straaten onder water, zo dat er niets als de markt, een gedeelte der hinthamer en karrestraaten, en van den hoogen steenweg droog bleven. Op veele straten stond het water vier, en vijf voeten hoog. Het bleef tot den veertienden des nagts, omtrent twaalf uuren rijzen: wanneer het omtrent dertien duimen hooger, als op den vierentwintigsten December des jaars 1740 stond.’
(Wordt vervolgd.)