Parijs op 31 maart 1814.
Zoo viel dan Frankrijks hoofdstad voor de tweede maal in deze eeuw in handen eener vreemde mogendheid; maar hoe verschillend zijn de gevoelens der bevolkingen bij die eerste inneming van Parijs op den 31 Maart 1814, en bij de capitulatie van Parijs en zijne forten van den 29 Januari 1871. Toen juichte Europa, en met volle recht, over den val van een veroveraar welke zijne slagvelden met het bloed van honderd duizenden had gedrenkt; toen jubelden de uit de slavernij verloste bevolkingen over hare bevrijding van een juk, hetwelk loodzwaar haar op de schouders drukte; toen verwachtte men den vrede, en wel een duurzamen vrede, na zoo veel jaren van onafgebroken oorlogvoeren; thans is er bijna geen volk dat in den val van het trotsche Parijs niet het voorteeken, of ten minste voor de toekomst eene bedreiging met den ondergang van het eigen volksbestaan ziet. De kleine landen, en onder deze niet het minste ons vaderland, schijnen bedreigd in hunne zelfstandigheid, want Frankrijks val heeft zijn' mededinger naar de oppermacht in Europa de handen vrij gelaten, om naar eigen willekeur de kleinere volken van de lijst der natiën te schrappen.
Wij willen hier een kort en vluchtig verhaal leveren betreffende den val van Parijs in 1814, eene gebeurtenis van zooveel gewicht, en die met zooveel vreugde door de geheele wereld vernomen werd en daartoe maken wij gebruik van de aanteekeningen door Orloff, den adjudant van keizer Alexander, in het licht gegeven.
De laatste veldslag, waarbij Napoleon aan de verbonden mogendheden den toegang tot zijne hoofdstad kon betwisten, was gestreden; de oostenrijksche veldheer had te Arcis-sur-Aube overwonnen. Napoleon gevoelde zich na deze nederlaag te zwak om zich nog eens tegen zijn overwinnaar op te werpen en zag dus geen anderen uitweg meer open dan zich op Parijs terug te trekken, ofwel den vijand in den rug te vallen en zoo te pogen hem van Duitschland en Zwitserland af te snijden. Dit laatste lachte hem het meeste toe; het was eene koene manoeuver, zijn onverschrokkenheid ten volle waardig. Maar de verbondenen lieten zich niet verschalken. Zij doorgrondden ten volle de plannen van hun tegenstander welke hoopte hen naar Duitschland terug te lokken, en die onder de oostelijke forten en vestingen een veel beter terrein moest vinden om hunne macht te keer te gaan. Schwarzenberg en Blucher wilden naar Parijs en zij wisten hun gevoelen te Vitry, in den raad der vorsten, door te drijven.
De hoofdmacht der geallieerden drong dan het Marne-dal in op weg naar Parijs; een dubbel legercorps werd tegen Napoleon achter gelaten, waarvan het eene te Vitry, het andere te Meaux postvatte. Op zijn tocht derwaarts versloeg het hoofdleger nog de generaals Mortier en Macdonald, wie zij een verlies van 8000 manschappen en al hun geschut, op acht stukken na, toebrachten, en de divisiën Pactot en Amey, welke totaal vernield werden. Op den 30en Maart kwamen zij in het gezicht van Parijs. Hier heerschte de grootste verwarring; geen andere verdedigers had de bedreigde stad dan het overschot der geslagen legers van Mortier en Macdonald, vijftien duizend slecht gewapende nationale garden, 154 stukken van verschillend kaliber en eenige honderden invalieden en leerlingen der polytechnische school. Toch werd in een krijgsraad, onder voorzitterschap van de keizerin Maria Louisa, besloten de verdediging voort te zetten zoo lang men kon, een besluit, waartoe maarschalk Marmont, de gouverneur van Parijs, vooral had aangespoord.
Terstond bij hunne aankomst voor de stad, in den morgen van den 30en Maart, gaven de veldheeren der verbonden legers bevel om alles tot den aanval voor te bereiden en de storm-colonnen werden gevormd; aan den rechtervleugel stonden de Pruisen, in het centrum de Russen, onder aanvoering van keizer Alexander, aan den linkervleugel Russen en Oostenrijkers. Toen men reeds het sein tot den aanval verwachtte verscheen er een fransch parlementair, welken men terstond tot keizer Alexander geleidde. De keizer belastte zijn adjudant Orloff met de onderhandelingen en gaf hem volmacht om overal het vuur te doen staken, en elken aanval, al werd hij reeds door eene overwinning bekroond, te doen ophouden. ‘Parijs,’ zoo sprak de vorst, ‘beroofd van zijne verdedigers en van zijn grooten veldheer, kan naar mijne vaste overtuiging geen tegenstand bieden. God, die mij de macht en de overwinning heeft geschonken, wil dat ik beide gebruike tot het herstel van den vrede en der rust in Europa. Kunnen wij den vrede bekomen zonder strijd, des te beter; kunnen wij dit niet dan moeten wij aan de noodzakelijkheid gehoorzamen en strijden. Vrijwillig of met dwang, strijdend of in parademarsch, op puinhoopen of in paleizen, heden nog moet Europa in Parijs overnachten.’
Orloff verwijderde zich met den parlementair, een officier en twee trompetters; hij begaf zich naar de voorste linie in het dorp Pantin, welke door eene russische brigade infanterie bezet was, en deed terstond het vuur ophouden en de trompetten blazen. Tegelijk ging ook de Franschman naar zijn volk en deed ook daar het vuur staken. Maar toen de russische gevolmachtigde tot op eenigen afstand de fransche liniën genaderd was, verdween de fransche parlementair achter de soldaten en er volgde eene losbranding, waaraan Orloff en zijn gevolg slechts door een wonder zijn ontkomen. Nu werd de strijd algemeen en duurde voort over de gansche linie tot vier uren 's achternoens, toen de verbondenen den heuvel van Chaumont in het dorp Belleville bezet hadden.
Op dat uur kwam een wezenlijke parlementair met het voorstel om de onderhandelingen over de capitulatie te doen aanvangen. Wederom werd Orloff belast om met den officier te spreken. Daar deze geene volmacht had en slechts het verlangen te kennen gaf dat de verbondenen den aanval zouden doen ophouden, ontving hij een weigerachtig antwoord. Toch verkreeg Orloff de toestemming om met den parlementair naar den maarschalk Marmont te gaan; onder een hagelbui van kogels, zoowel der Franschen als der geallieerden, bereikten zij hunne bestemming.
De eerste officier, dien Orloff op de uiterste vijandelijke liniën aantrof, was de hertog van Ragusa (Marmont); hij stond daar met den degen in de hand en vuurde zoo met gebaren als woorden tot wanhopigen tegenstand aan. Zijn uiterlijk was krijgshaftig, maar op zijne wezenstrekken kon men het diepe gevoel der verantwoordelijkheid lezen, waaronder hij gebukt ging; het scheen dat hij er reeds een voorgevoel van had dat hij eenmaal tot het mikpunt van alle aanvallen der verschillende partijschappen, tot het offer van den gekrenkten nationalen trots zou bestemd wezen. Toen hij Orloff bemerkte kwam hij op hem af en sprak:
‘Ik ben de hertog van Ragusa.... Wie zijt gij?’
‘Kolonel Orloff, de vleugel-adjudant van Z.M. den keizer van Rusland, welke Parijs wilbehou den voor Frankrijk en voor de geheele wereld.’
‘Dat is ook onze wensch en mijne eenige hoop, zonder welke ons niets rest dan hier te sterven.... Welke zijn uwe voorwaarden?’
‘Het vuur wordt gestaakt; de fransche troepen trekken terug achter de versterkte barrières en terstond wordt er eene commissie benoemd om de overgaaf van Parijs te bespreken.’
‘Ik neem uwe voorwaarde aan en zal met den hertog van Treviso (Mortier) u bij de barrière van Pantin afwachten. Laten wij nu zonder toeven van beide zijden het vuren doen staken. Leef wel.’
Orloff verwijderde zich, maar keerde schier oogenblikkelijk terug en sprak nog tot den maarschalk:
‘Ook de hoogte van Montmartre moet door de Franschen ontruimd worden.’
Na zich eenigen tijd bedacht te hebben antwoordde Marmont:
‘Dat is wel, want ook deze ligt buiten de versterkte batterijen.’
Het schijnt dat men van fransche zijde met den wapenstilstand geen genoegen nam, want aan alle kanten vernam men den kreet: ‘Leve de keizer! Leve de groote Napoleon!’ Overal kon men eene zekere strijdlustigheid waarnemen en niet zonder moeite mocht het gelukken de fransche soldaten naar de bedongen stellingen terug te doen trekken.
Terwijl tusschen Marmont en Orloff boven verhaald mondgesprek gehouden werd, hadden de Czaar en Frederik Wilhelm van Pruisen plaats genomen in de nabijheid der veroverde fransche stellingen en wachtten zij met ongeduld op de tijdingen welke Orloff moest brengen. Nauwlijks had deze rekenschap van zijne volbrachte zending gegeven of de Czaar riep den graaf van Nesselrode en gaf hem de instructiën, welke reeds te voren in een onderhoud met den koning van Pruisen en graaf Schwarzenberg waren vastgesteld. De oostenrijksche generaal deed den russischen minister door graaf Paar vergezellen en zoo reden nu de gevolmachtigden der gealliëerden naar de barrière van Pantin, waar zij Marmont met zijn staf aantroffen. Daar was het vuren reeds lang gestaakt maar van de stellingen, welke Blucher, die nog niet met den wapenstilstand bekend was, bezet hield, hoorde men nog altijd het kanongebulder.
Daar Mortier nog niet was aangekomen stelde Marmont voor hem te gemoet te rijden, en zoo begaf men zich langs de buitenste omwalling der stad naar de poort La Villette. Achter de troepen zag men geene volksoploopen of volksdemonstratiën; het was eene beraden, zuiver militaire verdediging waaraan het volk geen deel nam. Bij de poort trof men Mortier en na een kort onderhoud tusschen beide maarschalken ging men een herberg binnen waar de onderhandelingen terstond een aanvang namen. Deze werden van den kant der Franschen door Marmont geheel alleen gevoerd; Mortier gaf slechts door teekens zijn instemming of zijne afkeuring te kennen. Voor de verbondenen opende Nesselrode haar door het voorstel te doen om de stad zonder eenige voorwaarde over te geven.
Hiertegen verzette Marmont zich met bitteren spijt. Hij herinnerde daarbij aan de vroegere wapenfeiten door de beide maarschalken verricht, telde de veldslagen op waarin zij zich met roem hadden beladen en verklaarde ten slotte dat zij zich liever onder de puinhoopen der stad zouden laten begraven dan door zulke capitulatie hun verworven roem te bevlekken.
Op eens, toen de besprekingen het levendigst waren, nam de kanonade op den uitersten rechtervleugel der gealliëerden in hevigheid toe, terwijl men in de korte tusschenpoozingen van het kanongebulder een sterk geweervuur kon vernemen. Spoedig daarna heerschte er een diepe stilte,