Ter wille van een vogelnest.
Onze jongens zijn voor geen beetje vervaard, wanneer er in den lentetijd vogelnestjes uit te halen zijn, doch zelden is hun taak zoo lastig als van de knapen dezer gravure, die te midden der rotsen van de Alpensee op de zoogenaamde ‘muurloopers’ jacht maken. Vijftig, zestig voet hoog tusschen ijzingwekkende afgronden verbergen zich gemeenlijk de gezochte vogeltjes in hun rotsachtige nesten. Doch de jeugdige bevolking der omstreken vreest 't gevaar niet van hen in deze schuiloorden op te zoeken. Ladders worden aan elkaar ge hecht en wel een zoo broos soort van ladders dat menig voorzichtig wandelaar er zelfs zou tegen opzien, om de sporten te betreden, al lagen zij horizontaal op den grond. Toch kloutert de jeugdige liefhebber van vogelnestjes er kommerloos tegen op, het kraken der ladders is hem als 't ware muziek, die zijnen moed aanvuurt, en vlug in 't klimmen als een kat, is hij zijn doel genaderd vóór nog de omstanders den tijd hebben gehad hem de noodige waarschuwingen toe te zenden, die hij bij 't klimmen heeft in acht te nemen. Soms zijn de saâmgevoegde ladders nog te kort en deinst de jonge waaghals niet terug op zijne ijzingwekkende hoogte te midden der vreeselijkste afgronden een sprong te beproeven, om 't nest des ‘muurloopers’ te kunnen bereiken. Onbevreesd blikt hij naar beneden, in zijne eene hand houdt hij den verkregen schat, de jonge muurloopertjes namelijk, die door de ouden met treurend getjilp worden verlaten, met de andere hand zwaait hij lustig de nieuwsgierige toeschouwers toe, die onder een luid gejuich met zijne vreugde instemmen.