Van het oorlogsveld.
De oude adel van Frankrijk toont in den tegenwoordigen oorlog, dat de heldenmoed der fransche ridders van vroegere dagen nog de harten bezielt van het tegenwoordige geslacht. Zoo levert o.a. eene episode uit een gevecht bij Orleans hiervan het treffendste bewijs.
Al de oude familiën van Bretagne hadden hunne zonen gezonden naar het Loire-leger, en de meesten hunner hadden dienst genomen bij de grauwe Zouaven van kolonel de Charette. Zij streden met een moed en koele doodsverachting, welke de bewondering van den vijand opwekten en dr. Russel merkt op, dat in lien alle Franschen dezelfde koelbloedigheid aan den dag legden als de loyale zonen van Bretagne, de Duitschers, ten koste van honderdduizenden menschenlevens, uit het land zouden gedreven worden. De oude fransche adel en de Bretons zijn met hart en ziel de partij van Henri V toegedaan, doch zij zien op het oogenblik alleen het bedreigde vaderland en hebben de republikeinsche regeering hun degens aangeboden. De eerste welke dienst nam was graaf de Bouillé, een bejaard man, welke sinds lang grootvader is, met zijn zoon Jacques de Bouillé en zijn schoonzoon de Cassenove. Zij hadden met de andere Zouaven van Charette post gevat achter de linietroepen in het gevecht bij Orleans en bleven, toen dezen het hazenpad kozen, onwankelbaar op hun post. Generaal graaf de Sonis deed al het mogelijke om de vluchtelingen tegen te houden, doch toen hem dit niet mocht gelukken, galoppeerde hij naar de Zouaven en zijn hoed afnemende, riep hij uit: ‘Soldaten laat ons die lafaards toonen hoe ware Franschen vechten. Voorwaarts!’ Met de volmaaktste krijgstucht gehoorzaamden de 800 grauwe Zouaven aan het kommando en marcheerden kalm en bedaard den dood te gemoet. De vaandeldrager werd onmiddellijk doodgeschoten. Jacques de Bouillé nam het vaandel op, doch werd eveneens doodelijk getroffen. De oude graaf nam zijn stervenden zoon de vlag uit de handen, deed drie stappen voorwaarts en viel, door een kogel in de borst getroffen, dood neder. Zijn schoonzoon de Cassenove greep nu de kleuren van het regiment, wuifde ze boven het hoofd en snelde voorwaarts. Ook hij viel met verbrijzelde armen neder. Van de 800 helden, kwamen slechts 250 van deze charge terug.
Wie durft zich de aandoening voorstellen van de gravin de Bouillé, toen de lijken der gesneuvelden Orleans werden binnen gebracht? Haar man en zoon waren dood, haar schoonzoon, wiens rechter arm geamputeerd was, bleef als krijgsgevangene in handen der Pruisen.
HET PALEIS VAN DEN KEIZER VAN CHINA.
Het volgend treffend voorval greep plaats in een der ambulancen.
Het was omtrent drie ure, de zieken rustten in hun bed, want het bezoek der doktoors en het verbinden der wonden was geëindigd. De ziekenzalen waren rustig, en niets kwam de sti te storen, dan nu en dan de zucht van een geopereerde of de lichte stap eener zuster van liefdadigheid.
De deur werd zachtkens geopend en eene groote bleeke dame, geheel in het zwart gekleed, trad de zaal binnen Er lag eene zekere waardigheid over haar wezen verspreid. Zij droeg een pakje, legde het op de tafel, waarop allerlei verbanden, compressen, chirurgische instrumenten enz. dooreen lagen. Toen zij zich van haren last ontdaan had, bleef zij zwijgend en roerloos staan.
Eene zuster van liefdadigheid welke haar opmerkte trad naar haar toe.
‘Mevrouw’ zegde de vreemdelinge in rouwgewaad, ‘ik heb hier een weinig linnengoed en eenige ververschingen voor de ongelukkigen. Gij zult wel zoo goed zijn, mijne kleine offerande aan te nemen.’
Het pakje werd geopend. Men vond er hemden in, beddelakens, flanel, pluksel, verbanden, voorts bouillon, koekjes van tapioco, enz.
De zuster van liefdadigheid bedankte de dame. Deze wilde zich nu verwijderen. Maar de eerste vroeg:
‘Mevrouw, wilt gij mij uw naam opgeven?
Waartoe zou dat dienen?’
‘Ik moet u op een lijst inschrijven, met vermelding wat gij aan onze zieken geeft. Het gebruik wil het zoo.’
‘Waartoe dient dat?’ herhaalde zij. Middelerwijl bedacht ze zich en zegde met tranen in de oogen: ‘Hoe ik heet; doet niets ter zake. Schrijf eenvoudig op uwe lijst: van eene Moeder. Wat ik heb gebracht, had ik bewaard voor mijn zoon, welke bij de mobile garde diende, voor 't geval dat hij ziek of gewond zou worden. Maar de Pruisen hebben hem bij Champigny gedood. Zij hebben hem mij ontnomen. Ik heb dat alles nu niet meer noodig. Ik had maar één kind, en nu ben ik alleen. Gij ziet dat het noodeloos is mijn naam op te geven. Neem dit voor uwe gewonden, en schrijf op uw register: eene Moeder.’
En de arme moeder verwijderde zich al weenende, eerbiedig gevolgd door de zuster van liefdadigheid, welke evenmin hare tranen kon bedwingen.