De wolf.
Is dit roofgierige dier sinds eeuwen van onzen vaderlandschen grond verdwenen, ook in Duitschland en vele andere boschrijke landen is het sedert lang eene zeldzaamheid. Het verdwijnen van den wolf is op vele plaatsen niet weinig bevorderd door het uitroeien van bosschen, het droogmaken van poelen en moerassen en vooral in de laatste vijftig jaren door de toenemende middelen van communicatie, waardoor in, tot dan toe, onbekende of onbewoonde oorden doorgedrongen werd. De angstkreet: de wolf komt! behoort in een groot gedeelte van Midden- en bijna geheel Zuidelijk- Europa dan ook tot de geschiedenis.
Dat de wolf vroeger ook het Zuiden van Europa bewoond heeft, blijkt reeds uit de zonderlinge geschiedenis van Romulus, den stichter van Rome, welke door een wolvin gezoogd werd. Het is waar, men wil dit verhaal als een fabel beschouwen, doch zij, welke dit doen, denken er niet aan de mogelijkheid van het bestaan van den wolf ter plaatse, waar Rome gebouwd werd, dus in Zuidelijk Italië, te bestrijden.
Allengs echter zijn door de toenemende bevolking en hare verspreiding de wolven meer naar het Noorden van Europa verbannen; zij worden nog wel in Zwitserland gevonden, doch zoo zeldzaam, dat zij niet als eigene dieren van dat land kunnen beschouwd worden. Hoofdzakelijk wordt de wolf nog slechts in de ontoegankelijke holen en dichte wouden van de Walliser- en Berner Alpen aangetroffen. Ontmoet men soms wolven in de bewoonde dalen, het zijn meestal jonge, welke, het ouderlijk hol verlaten hebbende, op hunne omzwervingen zijn afgedwaald en aan de dalbewoners kennis geven van het voortdurend bestaan van hun ras. Soms worden de wolven ook door honger en koude van de hooge bergtoppen verdreven, en verspreiden zich dan door Zwitserland zelfs tot aan den Rijn en in het Zuiden van Duitschland, of zakken van de zuidelijke hellingen der bergen af, om een bezoek te brengen aan de zonnige vlakten van Lombardijë. Het verkeer tusschen de zwitsersche wolven en die uit de fransche grensgebergten was vroeger zeer levendig, zelfs zoo dat de vermenging der rassen het onderscheid der verschillende soorten deed ophouden; doch thans maakt een zwitsersche Isegrim maar zelden meer een reisje in de fransche bosschen, gelijk hij even zelden een bezoek van zijn franschen natuurgenoot ontvangt.
Men beweert dat de wolf in het overige gedeelte van Frankrijk, Engeland en Ierland geheel uitgeroeid is. Daarentegen bezit hij nog eene groote heerschappij in Noorwegen en Zweden en geheel Oostelijk Europa. Vooral de onmetelijke vlakten van Rusland en de hongaarsche bosschen wemelen van wolven, die de bewoners der wildernissen, of de reizigers, die ze doortrekken, aan groote gevaren blootstellen. In America wordt de wolf voornamelijk gevonden in Brazilië en Mexico, terwijl het Himalaija-gebergte in Azië wolven naar alle streken van dat groote werelddeel uitzendt.
De natuurkundigen leeren dat de wolf en de hond tot dezelfde familie behooren. Opmerkelijk is het dat beide dieren elkanders bitterste vijanden zijn en wat goede eigenschappen betreft oneindig met elkander verschillen. Zoo dapper, moedig, getrouw en onderdanig de hond is, zoo laf, bloeddorstig, wreed en trouweloos is de wolf. Heeft de laatste den eerste verscheurd, hij verslindt den gedooden hond tot het laatste stuk, terwijl de hond het lijk zijns vijands verachtelijk laat liggen. De hond verdedigt zijn meester en diens bezittingen met alle kracht, ja menigwerf met gevaar zijns levens, de wolf verslindt, als hij niets anders vindt om zijn honger te stillen, ja wanneer hij te lui is om voedsel te zoeken, zijn eigen jongen, terwijl zelfs zijn wijfje niet altijd voor zijnen bloeddorst beveiligd is. Er is niets edels in dat bloedgierige dier; koninklijk schudt de leeuw zijne manen, woedend verdedigt zich de beer, in list vindt de vos zijn meester niet, de wolf is laf en dom, overvalt den zwakke en verliest allen moed, wanneer een sterkere macht hem aangrijpt.
Terwijl de wolf voedsel zoekt, verzorgt de wolvin hare jongen. Deze komen schier naakt ter wereld, hunne huid is slechts met eenig dun wollig haar bedekt. Hunne bloedroode kleur geeft hun een afschuwelijk aanzien. De moeder lekt hen voortdurend, terwijl zij verscheidene dagen met gesloten oogen in een hoek van het hol in een nest van mos en bladeren liggen. Zij verzorgt hen met de uiterste nauwgezetheid, ja met den meesten angst, want zij weet dat manlief in zekere omstandigheden het vleesch zijner kinderen niet versmaadt.
Inmiddels heeft de wolf zijn rooftocht ondernomen. Hij schijnt door de natuur tot een echten moordenaar gevormd. Met lichte treden loopt, - zweeft zou men bijna zeggen - hij door het bosch en liefst wanneer de schemering gevallen is; niets ontgaat hem, want zijne steile ooren vangen het minste gerucht op, en zijne vurige oogen doorboren de dikste duisternis. Op eens blijft hij staan; hij schijnt iets gehoord of gezien te hebben. In het eerste geval wendt hij den kop, welks wijd opengesperde muil alles tegengrijnst, naar alle richtingen. Is hij zeker van zijn zaak, dan zet hij den tocht langzaam of snel voort, naarmate hij zijn doel het best meent te kunnen bereiken. Hij schijnt te weten dat de ondragelijke stank, welke van hem uitgaat, de dieren waarschuwt, en neemt daarom de grootste voorzichtigheid in acht. Nog eens staat hij stil; niet ver van hem is beweging tusschen de struiken. Hij strekt zich op den buik uit, opdat het bedreigde dier hem niet zien zal. Een haas, op geen gevaar bedacht, knabbelt vreedzaam aan de malsche struiken; daar springt op eens de wolf toe, en het arme dier spartelt tusschen zijne tanden.
In de kleine jacht is de wolf een meester. Wezels, muizen, woudhoenders, wilde duiven, hazen, konijnen zijn de offers zijner onverzadelijke vraatzucht. Hem en zijne familie is alles goed; hij heeft veel noodig en moet zijn wijfje en zijne jongen, welke niet minder hongerig zijn, verzorgen. Rust kent hij niet; door den hevigsten honger gekweld rent hij zelfs het grootste wild, zooals vossen, herten, ook beren na, tot zij uitgeput als offers zijner roofzucht nedervallen. Zoo dwaalt hij dag op dag door wouden en ravijnen en spaart geen levend wezen; alles wat tijd heeft om te vluchten doet het, en met grimmige woede ontdekt hij menigmaal dat de stank, welken hij verspreidt, hem een smakelijk stuk wildbraad ontroofd heeft.
Des winters is het lot van den wolf maar al te dikwijls zeer beklagenswaardig. De koude verdrijft hem van de hoogten; hij moet vaak de uitgestorven bosschen verlaten en in bewoonde plaatsen zijn honger zoeken te stillen, en wordt dan, te meer daar zijn in den sneeuw gedrukt spoor zijne aanwezigheid verraadt, menigmaal de prooi van de landlieden welke hem bespieden. Evenwel brengt de sneeuw hem ook een voordeel aan; het daarin gedrukte voetspoor der gemsen, reeën, steenbokken, klipgeiten, konijnen enz., wijzen hem den weg naar hunne holen, waar hij zich verzadigen kan. Wanneer in de lange, koude winternachten de Alpenbeken toegevroren zijn en een ijzige lucht het landschap overdekt, doet hij een geluid hooren, een gebrul zoo afschuwelijk, dat het den moedigsten jager sidderen doet. De echo's der bergen herhalen tallooze malen dat ontzettend gehuil, waardoor men gelooft dat een gansche troep wolven het gebergte doorkruist.
In weerwil van zijn dicht winterkleed lijdt hij veel door de vorst. Om zich te verwarmen, doorloopt hij in vliegenden ren de bosschen; beklautert de steile berghellingen en brengt een bezoek aan de wolvin, die zich met hare jongen haast het aangebrachte voedsel te verslinden. Gebeurt het dat hij op deze reizen verdwaalt, en in eene bewoonde streek verschijnt, dan brengt hij die geheel in opschudding. ‘Een wolf! een wolf!’ hoort men dan allerwege met angst en ontzetting roepen. Onmiddellijk zijn alle jagers van het oord op de been en vangen eene hardnekkige vervolging van den ongenoodigden gast aan. Alle hoeken van het bosch worden met onuitputtelijk geduld onderzocht, indien men den vijand niet dadelijk op het spoor gekomen is, en niemand durft het hoofd gerust neêrleggen, zoolang men de zekerheid niet heeft dat de wolf verdwenen of gedood is. In vroegere tijden toog de geheele bevolking van een dorp, met stokken, hooivorken en geweren gewapend, uit bij het vernemen van de aankomst van een wolf, en op vele plaatsen in Duitschland en Zwitserland vindt men steenen langs den weg, waarop geschreven staat, dat daar ter plaatse een wolf werd gedood, welke deze of gene verwoesting had aangericht.
Ofschoon den wolf alle dierlijk voedsel welkom is, maakt hij bij voorkeur jacht op het schaap, indien hij zich in de nabijheid van dit dier wagen kan. Schapen- en lamsvleesch schijnt hem bijzonder te smaken. Gelukt het hem eene kudde in te dringen, dan moordt hij, tot alle schapen dood nederliggen. Hier komt zijne bloedgierigheid duidelijk aan