zijn eigen onderhoud te voorzien, moest hij, naar Duitsch gebruik, in den vreemde gaan om zich verder te bekwamen.
Op deze reis kwam de jonge slotenmakersgezel den 15 October 1806 op het slagveld van Jena. Daags te voren hadden Napoleon's legerscharen daar het Pruisisch leger bijna geheel vernietigd, en de ontelbare lijken lagen nog op het slagveld verspreid, toen Dreijse dit betrad. Het trok de aandacht van den jongen man, dat de pruisische geweren zooveel plomper en onhandelbaarder waren dan de meer lichte en doelmatige vuurwapenen van het fransche leger. Men wil, dat dit voor hem de eerste aanleiding was om over de samenstelling en verbetering van dit wapen na te denken. Zijne latere levensomstandigheden zouden dit eerste denkbeeld tot rijpheid gebracht hebben,
Na een driejarig omzwerven in verschillende streken van Duitschland, begaf hij zich in 1809 naar Parijs om werk te zoeken. Door de veelvuldige oorlogen, welke Napoleon voerde, was deze overheerscher er steeds op bedacht de verschillende wapenen te verbeteren. Met dat oogmerk had hij te Parijs een wapenfabriek opgericht, waar men zich niet alleen bezig hield met het vervaardigen van wapenen, maar evenzeer met het uitdenken van nieuwe constructie's daarvoor. In deze fabriek vond Dreijse werk. De directeur, kolonel Pauly, bediende zich van den jongen Duitscher, bij zijne proefnemingen met een kamerlaadgeweer. Men ziet hieruit dat het denkbeeld om een geweer aan den culas te laden, niet zoo geheel nieuw meer is. Pauly's proefnemingen hadden echter niet het gewenschte gevolg, en het denkbeeld werd voor goed opgegeven. Ook in Dreijse's hoofd? Wij gelooven het niet.
In 1814 in zijn vaderland teruggekeerd, kreeg hij aandeel in de zaak zijns vaders. Maar het eentonige slotenmaken en het nog eentoniger bierbrouwen konden zijn’ ondernemenden geest geen voedsel genoeg verschaffen. Al spoedig wist hij een rijk koopman over te halen om te samen eene fabriek van spijkers, grendels enz. op te richten. Dreijse wist deze zaak weldra op eene goede hoogte te brengen, daar hij, afwijkende van de oude vervaardigingswijze door gloeiing, werktuigen bezigde om volgens de regelen der werktuigkunde tot het doel te geraken. Hij was de eerste, welke in Duitschland dergelijke machineriën invoerde. Tevens hield hij zich bezig met het vervaardigen van allerlei werktuigen, waarin hij menige verbetering aanbracht.
In 1824 vestigde hij zijne aandacht weder op de handvuurwapenen. Sedert eenigen tijd waren voor het ontsteken der lading de lont en de onzekere vuursteenen vervangen door slaghoedjes. Dreijse vond aanstonds een nieuw, verbeterd model uit en bedacht tevens een deugdelijker poeder voor het vullen dezer slaghoedjes. Door deze uitvindingen werd hij eenigermate bekend: de Regeering schonk hem octrooi, en dit stelde hem in staat eene tweede fabriek op te richten, waarin deze artikelen in 't groot vervaardigd werden. Met nieuwen moed zette de geniale uitvinder nu zijne onderzoekingen en proefnemingen voort, thans bepaaldelijk denkend aan het samenstellen van een achterlaad-geweer en de daarvoor vereischte patroon. Spoedig was het gevonden: eerst gelukte hem het vervaardigen eener geschikte patroon, en eenigen tijd later vond hij de naald uit. In 1828 was alles voltooid.
Toen Dreijse met zijne inderdaad kunstige vinding voor den dag kwam, wedervoeren hem grievende teleurstellingen. Het schijnt, dat het steeds het lot van uitvinders moet zijn door hunne minder groote tijdgenooten, met onverschilligheid, dikwijls met verachting behandeld te worden. Dreijse moest in dit opzicht aanvankelijk in het lot van groote mannen deelen. De pruisische Regeering wees hem op beleefde wijze af; andere gouvernementen behandelden hem nog onverschilliger; de groote hoop lachte hem uit; de mannen van het vak trokken twijfelend de schouders op. Oostenrijk's gezant, wien Dreijse ook zijn uitvinding aanbood, antwoordde droogjes, dat zijn Regeering Dreijse's uitvinding niet gebruiken kon, en dat er te Weenen ook nog wel knappe geweerfabrikanten gevonden werden. Men verhaalt, dat Fulto, de uitvinder der stoomboot, zijne uitvinding aan den eersten Napoleon had aangeboden, maar dat deze hardnekkig bleef weigeren hem te ondersteunen. En toch wat groote voordeelen zou de heerschzuchtige keizer voor zijne plannen hebben kunnen plukken van dit nederig aanbod. Dan had het fiere Engeland wellicht den nek moeten krommen onder zijn' heerschersstaf. En zou Oostenrijk het thans ook niet betreuren, dat het eenmaal Dreijse's verzoek afwees? De mensch wikt God beschikt.
Vijftien jaren lang had Dreijse met allerlei tegenheden gekampt, toen eindelijk Pruisen, vooral op aanraden van den tegenwoordigen koning, in 1842 hem 60,000 naaldgeweren bestelde en in staat stelde om eene fabriek daarvoor op te richten. Bij de opstanden van 1848 en 49 bleek de voortreffelijkheid van het nieuwe wapen, dat van nu af aan in het geheele leger van Pruisen werd ingevoerd, en welks constructie zooveel mogelijk geheim werd gehouden.
Dreijse werd nu met eerbewijzen van allerlei aard overladen. Reeds in 1846 had de pruisische Regeering hem benoemd tot Commissieraad; in 1854 werd hij verheven tot geheim Commissieraad, terwijl hem ridderorden, zoowel van den kant van Pruisen als van vreemde gouvernementen, in groote menigte toestroomden. In 1864 eindelijk werd hij in den adelstand opgenomen, en werd hij dus von Dreijse.
Een lang leven was dezen uitvinder beschoren, en wij mogen hem den roem nageven, dat hij zijne vele levensdagen nuttig heeft besteed: nog in hoogen ouderdom hield hij zich onverpoosd bezig met het uitdenken van verbeteringen voor oorlogswapenen.
Abecedarius.