[Nummer 20]
De hoofdkerk van Parijs.
De H. Gregorius van Tours verhaalt dat omtrent het midden der derde eeuw de H. Dionysius van Rome naar Parijs, toen Lutetia geheeten, kwam om het Evangelie te verkondigen. De waardige man bekeerde een aantal heidenen en ongeloovigen en stierf den marteldood onder keizer Decius met zijne makkers, den priester Rusticus en den diaken Eleutherius, op den heuvel van Montmartre, waar hunne lichamen begraven werden.
Vóór het einde der vierde eeuw bouwde, of volgens anderen herstelde, koning Dagobert I eene kerk aan de oevers der Seine, welke volgens den H. Fortunatus, bisschop van Poitiers buitengewoon prachtig moet geweest zijn. Deze kerk, waaraan Dagobert het gebeente der martelaren schonk, houdt men, doch niet met volkomen zekerheid, voor den oorsprong der tegenwoordige Notre-Dame. Ten tijde van den H. Gregorius bestond de kathedraal van Parijs uit twee kerken, welke door eene zeer kleine tusschenruimte van elkander gescheiden waren.
In een oirkonde van 861 noemt Karel de Kale de kathedraal van Parijs de Notre-Dame; wellicht zijn de twee kerken aaneengevoegd bij eene restauratie, wat noodzakelijk kan geworden zijn na de plunderingen der Noormannen.
In de laatste helft der 12e eeuw besloot bisschop Maurice de Sully zijne kathedraal te herbouwen; de Sully was een genie, dat voor geen moeielijkheden terugdeinsde. Hij ontwierp zelf het plan in zulke kolossale afmetingen, dat volgens de meening van een ieder de bouw der kerk gedurende vele geslachten duren zou. Doch de bisschop rekende met vertrouwen op de toekomst en op het geloof der middeleeuwen. Toen hij in 1169 stierf was het koor bijna voltooid. Hij liet bij testament 5000 livres na om het met lood te dekken. Paus Alexander III had in 1163 den eersten steen gelegd; het hoogaltaar werd gewijd door Hendrik, pauselijk legaat in 1182 en drie jaren later deed Heraclius, patriarch van Jerusalem er een plechtige hoogmis. De hoofdgevel was in 1219 u afgewerkt en in 1257 begon meester Jan de Chelles ter eere van de H. Moedermaagd het versieren van het hoofdportaal.
Eerst in 1351 was de Notre-Dame voltooid met de bij behoorende gebouwen als het bisschoppelijk paleis, de kapittelzaal, de reliekenkamer, het klooster de bibliotheek, de school, het gasthuis en de geestelijke rechtszaal. Koningen en vorsten, bisschoppen, priesters en leeken hadden tot het grootsche werk bijgedragen, dat in luister door geen enkele kerk in Frankrijk wordt geëvenaard. Alle vensters hebben beschilderde ramen; het jubé bevat een onnoemelijk getal van versierselen, het gestoelte der kanunniken in het koor is keurig gebeeldhouwd; de vloer bestaat uit het kostbaarste marmer, het hoogaltaar schittert van goud, zilver en edelgesteenten. Wanneer wij zeggen dat de tegenwoordige Notre-Dame van binnen slechts een schaduw mag genoemd worden van hetgeen zij vroeger was, dan kan men zich voorstellen wat de schendige hand der revolutie in de kathedraal van Frankrijks hoofdstad verwoest heeft.
DE NOTRE-DAME VAN PARIJS
De Notre-Dame is nauw verbonden aan de geschiedenis van Frankrijk; men mag zeggen dat de hoofdgebeurtenissen er een aanvang of een einde namen. Men zou boekdeelen kunnen vullen met de beschrijving der nationale feesten, welke er gevierd werden; met het opsommen der doopplechtigheden van prinsen, huwelijken en lijkstatiën van vorsten, welke er plaats hadden, vredestractaten welke er gesloten werden. Bij zijne troons-