gelijke ceremoniën. De jonge dame huwde niet met het lichaam, maar met de schim van den overledene, vertegenwoordigd door het lijk........!!’
Intusschen is het spiritisme geen teeken des tijds, en de opgang dien het gemaakt heeft en misschien nog zal maken, moet niet toegeschreven worden aan den achteruitgang van het Catholicisme, zooals eenige liberale en vrijdenkende schrijvers hebben beweerd. - Ten allen tijde hebben de menschen veel met het buitengewone en bovennatuurlijke op gehad - en de sprookjes zijn reeds eeuwen oud. De geschiedenis der wereld zou dikwijls de geschiedenis der dwaasheid en van het bijgeloof mogen heeten, van af de geheimen van Isis en Osiris tot de leer van Allan Kardec toe. - Bijna alle met roem bekende lieden der oudheid hebben geloofd aan voorspellingen, etc. - Cesar geloofde aan geheiligde kippen en volgens de wijze waarop die dieren het graan, hetwelk hij hun toewierp, oppikten, deed hij zijne plannen doorgaan of zag er van af.
In de middeleeuwen geloofden de verlichtste menschen aan toovenaars en men verbrandde er meer dan driemaal honderdduizend.
Pascal geloofde aan spoken en verklaarde in ernst dat hij ze dikwijls zag, hetgeen hem zeer angstig maakte.
De astroloog Jean Marin moest op last van de koningin het horoscoop van Lodewijk XIV trekken.
De abt Scott, leeraar in de wiskunde in 1667, schreef zeer ernstig in een geleerde verhandeling, dat er een jood bestond Sedéchias genaamd, die geladen karren met paard en al binnenslokte. Alle Muselmannen gelooven, dat Mahomed de maan in den mouw van zijn kleed verborg. - Onder Lodewijk XV was het de graaf de Saint Germain welke opgang maakte, en iedereen was destijds overtuigd dat die behendige bedrieger gedurende achttien eeuwen reeds geleefd had, dat hij op vriendschappelijken voet met Karel den Groote gestaan had en de bekende biefstuk der Hunnen met Atilla had gegeten.
Is het noodig om hier te gewagen van Cagliostro, van Mesmer en de rijkdommen door deze handige bedriegers, verkregen.
‘Quand on songe à tous les maux qu'a produits le fanatisme, on rougit d'être homme,’ zoude men haast met een' groot fransch schrijver kunnen zeggen.
Het spiritisme, dat niets anders is dan het oude oproepen der dooden, bezit tegenwoordig zijne leerstellingen en de mediums geven zich den Schoonen titel van Apostelen.
Bijna drie millioen slachtoffers zijn reeds de prooi geworden van dit dwaas en bespottelijk bedrijf; - in alle streken der aarde bestaan vereenigingen welke de beoefening van het spiritisme ten doel hebben en om een denkbeeld te geven van het aantal tijdschriften en bladen, welke de leerstellingen van het spiritisme behandelen zal ik Bordeaux aanhalen, hetwelk niet minder dan vier weekbladen bezit: ‘la Lumière’ ‘le Sauveur’ ‘la Ruche’ en ‘la Voix d'outre-tombe,’ - het overige Frankrijk bezit dertig bladen aan het spiritisme gewijd, Duitschland vijf en twintig, Engeland een twaalftal en America natuurlijk honderd een en dertig!
Wat de boeken aangaat, welke aan die dwaasheid hun oorsprong te danken hebben, ze zijn om zoo te zeggen ontelbaar; de zoogenaamde ontsluieringen uit de geestenwereld, toegeschreven aan Plato, Confusius, Aristoteles enz. bestaan uit meer dan drie honderd deelen terwijl de werken van Allan Kardec allen van vijf tot vijftien afdrukken mochten beleven!
Tot slot de beschrijving van een ‘Séance Spirite,’ door een der geestigste fransche schrijvers:
‘Ik had,’ zoo schrijft hij, ‘onder mijne kennissen eene dame, welke in den rouw was over eene eenige dochter. Zij geloofde aan het spiritisme, en verzocht mij op zekeren avond haar te vergezellen naar een medium in de gedaante van eene jonge dame, welke de geesten van Lord Byron en Frans I onder haar onmiddellijken invloed had.
‘Ik nam het aanbod aan.
Het was als ik mij wel herinner op No. 10 of 11 van de St. Mark's place te New-York in het jaar 1853.
De huisknecht van de jonge dame, welke als medium zulk een invloed op de schimmen der heeren Byron en Frans I uitoefende, opende voor ons de deur en vroeg twee dollars entrée.
Na betaald te hebben bevonden wij ons in een salon, vrij goed gemeubeleerd, te midden eener menigte geloovigen van beiderlei geslacht, welke met den noodigen ernst de wonderen, waarvan zij getuigen waren, bespraken.
De priesteres verscheen - zij nam plaats voor een ronde tafel, terwijl zij de vergadering uitnoodigde om te doen zooals zij en aldus den magnetischen stroom te doen ontstaan.
Iedereen gehoorzaamde en de zitting werd geopend door het oproepen van Frans I en lord Byron, welke vanhunne tegenwoordigheid duidelijk genoeg deden blijken, door een ongehoord leven onder de tafel.
Eenige andere geesten voegden zich bij den vorst en den engelschen dichter, en onder de tafel was weldra de schoonste verzameling van de meest levenmakende geesten vereenigd.
De geheele vergadering was verwonderd, zelf bemerkte ik, dat eenige gevoelige dames eenen traan uit het oog wegpinkten.
Een ernstig uitgedost heer, welke naar men mij verzekerde een opstel gereed maakte over ‘het geestachtige der geesten in verband met de theorie der ongrijpbare lichtgevende voorwerpen’ maakte aanteekeningen in zijn zakboekje.
Ik wilde onder de tafel kijken om mij te overtuigen of de geesten ook soms den meer vulgairen vorm van knieën of voeten hadden aangenomen, hetgeen men meer had gezien bij zulke gelegenheden.... doch de knecht van de clairvoyante raadde mijn voornemen en hield mij terug.
- ‘De geesten,’ zoo zegde dadelijk de vertrouwde van Frans I en Byron, ‘zijn niet met ongeloovigen gediend.’
Na eenige verdere wonderen op dezelfde wijze, en met de levendigste bijvalsbetuigingen van de zijde der verzamelde geloovigen gewrocht te hebben, kwam de beurt aan de dame met welke ik gekomen was en die aan de clairvoyante vroeg of ze wel den geest harer dochter op zoude willen roepen.
- ‘Zeer gaarne was het antwoord’ - en na voor een oogenblik Frans I en lord Byron te hebben verwijderd, nam zij een potlood om te schrijven onder dictée van den geest, welke moest worden opgeroepen, want de jonge Americaansche behoorde tot de ‘schrijvende mediums’ waarvan de handen door de geesten worden bestuurd.
- ‘Edda, zijt ge hier?’ vroeg de dame.
- ‘Ik ben hier’, schreef het potlood.
‘De arme moeder was op het punt van in eene bezwijming te vallen.
- ‘Ziet gij uwe moeder?’ vervolgde de clairvoyante.
- ‘Ik zie haar,’ antwoordde de geest of liever het potlood, ‘en ik bedank haar, dat zij niet aan het spiritisme getwijfeld heeft, hetgeen mij veroorlooft, thans met haar te spreken. Ongelukkig hij welke niet gelooft, aan die wetenschap, de zuivere bron van alle geluk, levemdemakend licht van alles wat bestaat en niet bestaat!’
‘Een lang enthousiastisch gebrom verwelkomde dit antwoord door het geheele salon, hetgeen door de geloovigen voor even diepzinnig als schoon werd gehouden.
- ‘Het spiritisme, levendmakend licht van alles wat bestaat en niet bestaat! Dat is bewonderenswaardig,’ riep een' oude rechtsgeleerde, die door een dwazen samenloop van omstandigheden krankzinnig was geworden, juist toen dat licht hem begon te verlichten.
- ‘Edda,’ hernam de moeder ‘hoort ge mijn stem?’
- ‘Ik hoor uwe stem, ik zie u, ik ben aan uwe zijde: omhels uwe dochter, schreef het potlood.’
‘En de moeder, bevende en bleek, zag om haar heen, opende de armen.... en gaf een gil van vreugde en schrik.
- ‘Ach,’ zegde zij, ‘ik heb haar in mijn aangezicht gevoeld als een zachte windvlaag.’
- ‘Sluit dan toch,’ zegde ik aan den knecht, ‘gindsch raam, dat zoo even opengesprongen is, en dat tocht veroorzaakt.... grappenmaker!’
‘De knecht keek mij met een verdrietig gezicht aan, en ging zonder iets te zeggen het raam sluiten, hetwelk zich zoo te zijner tijd geopend had.
‘Ik zal kort zijn, hoewel deze séance, de eer van een nauwkeurig proces-verbaal in alle opzichten verdiende.
‘Edda vertelde haar moeder, dat zij zeer gelukkig was na haar dood. Zij was wel is waar nog ambulant, doch hoopte weldra in de planeet Jupiter te zullen komen, alwaar Mozart een verblijfplaats had, en alwaar hij muziek maakte, zoo schoon, dat de symphonie in Ut mineur van Beethoven er kattenmuziek bij is.
‘De arme moeder weende bij de gedachte aan al het geluk, dat haar dochter in de planeet Jupijn verwachtte en een' diamanten ring van haar vinger trekkende gaf zij dien aan de clairvoyante, ten einde haar te beloonen voor de vreugde welke zij haar verschaft had.
‘Eindelijk kwam mijn beurt, om mij het genoegen der oproeping van eenen geest te doen smaken.
- ‘Madame’ zegde ik aan de Americaansche, ‘ik heb kort geleden een' trouwen vriend verloren; stel mij in gemeenschap met zijn geest.’
‘Een oogenblik later schreef het potlood.... ‘hier ben ik.’
- ‘Dat heeft niet lang geduurd,’ antwoordde ik; ‘intusschen het verwondert mij niet hij was nog al vlug gedurende zijn leven! vraag s.v.p. eens aan mijn vriend of hij gelukkig is in het koningrijk der geesten.’
- ‘Neen,’ antwoordde de geest, ‘er is een zaak welke mij bedroeft.’
- ‘Welke?’
- ‘De ongeloovigheid van sommige menschen ten aanzien van het spiritisme; dat ongeloof is de gapende wond der menschheid - doch eens zal de tijd komen dat het spiritisme als het ware geloof gehuldigd, overal stralen van licht zal uitstorten!....’
‘Ik was zeer verwonderd over de wijsheid van de antwoorden van mijn makker, welken ik tijdens zijn leven steeds als zeer dartel leerde kennen.
‘Wij gingen heen, de engelsche dame en ik.
‘Toen we op straat waren vroeg zij mij: ‘wie was toch die vriend welken ge verloren hebt en welke zoo schoon kon praten.’
- ‘Madame, ik zoude het u niet durven zeggen.’
- ‘En waarom niet?’
- ‘Wel, madame, de vriend welken ik verloren heb en welks geest ge zoo even gehoord hebt is een kleine braziliaansche aap, welken een scheepskapitein mij ten geschenke gaf; hij was heel aardig.... doch ik wist niet dat hij zóó wijs was.....
Hadol.