De klaagmuur der Joden te Jerusalem.
Door de Marokkostraat buiten Jerusalem gekomen, bevindt men zich op de ‘klaagplaats der Hebreeuwen,’ - el Ebra, ook Kotel Hamarbi, de westelijke muur genaamd, waar men als het ware de doodskreeten hoort eener natie over haar ten gronde gegaan kerk- en staatswezen, en waar men vooral op de Vrijdagen het weenen en bidden ziet der oude Joden en Jodinnen, welke hier blootsvoets staan of op den grond gebukt Tiggen en den grondmuur van hun eenigsten tempel, het dichtst bij de plaats des heiligdoms, omvat houden. Deze ligt op vier honderd voet afstands van den zuid-westelijken hoek; de oude muur heeft hier honderd acht en vijftig voet lengte en is bij drie en twintig lagen steenen zestig voet hoog. De groote Spaansche Kabbalist de rabbijn Isaak (1334) roemt den tempel van Salomon, vooral het overblijfsel aan den klaagmuur, als het zevende wonder der wereld. Men onderscheidt nog boven de negen benedenlagen, veranderde vierkante steenen van minderen omvang, welke klaarblijkelijk dagteekenen van den nieuwen herodiaanschen bouwtrant, en bij de herstelling der Aelia Capitolina onder Hadrianus vaak in wanorde boven op elkander gestapeld werden, ja zelfs onder grootere kwamen te liggen zooals men ook langs de zuidzijde kan ontwaren. Tot voor vijftien eeuwen, ten tijde van den H. Hieronymus, ja eigenlijk tot Hadrianus toe klimmen de overleveringen op van de weeklachten over de verwoesting van Jerusalem, welke zij verplicht en gerechtigd waren daar ter plaatse aan te heffen.
Hier op de klaagplaats der Joden ontmoeten wij gestalten, zooals de duitsche schilder Bendemann zijnen Jeremias voorstelt met de klagende Joden op de puinen. - De legende laat den propheet op den heuvel in het Noorden zijne weeklachten aanheffen. Aanschouw daar dat volk: ‘met de rustelooze voetzoolen op de bevende harten, (Deut. 28, 25) dat zonder verpoozing en vluchtig op aarde ronddoolt, als Kaïn, door God geteekend, zonder koning en vorst, zonder offer en altaar, zonder tabbaard en heiligdom! (Os 33.)
Wij zien allen met gedekten hoofde de handen wringen, of met een joodsch gebedenboek in de handen, met weenende stem klagen en gebaren maken, terwijl zij den kouden steen kussen of den gladden muur omvatten. Men kan gemakkelijk de spaansche Joden aan hunne waardige houding onderscheiden van de poolsche in hunne pracht. Eenigen buigen hun hoofd en bovenlijf op de maat voor- en achterwaarts, zich wiegende zooals het gebruikelijk is bij het lezen van den Koran; anderen zitten op den grond en mompelen hunne gebeden. Alles ademt weemoedige smart, alsof de ondergang des heiligdoms met evenveel tranen moet beweend worden, als er eens droppelen bloeds in vergoten werden! - Op de Vrijdagen bidden hier de Joden met een voorbidder de volgende litanie: