oprichten, tegen 2,500,000 francs voor elk en voor 382,000 scholen, aan elk 125,000 francs ku nnen besteden.
Onder de verschillende bezoeken, welke aan den gevangen keizer Napoleon op Wilhelmshöhe zijn gebracht, is dat van den beroemden dr. Cohn een engelsch journalist en correspondent van de Times door zijne belangrijke mededeelingen merkwaardig. Hij vond den keizer in een klein kabinet, met geen andere meubelen dan een bureau, op welke dagbladen en papieren, eene tafel en leunstoelen met verkleurde zijden zittingen. Het was er zeer warm; een flink vuur brandde in den haard, terwijl de regen tegen de glazen kletterde. Bij het eerste rondzien bemerkte hij een portret der keizerin, een van den jongen prins en eene photografie van een crucifix. Ook lag er een H. Schriftuur op tafel.
Met een vriendelijken lach heette de keizer den bezoeker welkom, dankte hem voor zijn bezoek en verzocht hem plaats te nemen. Eerst werden eenige vragen gedaan over de litterarische werkzaamheden van den correspondent en daarop, alsof deze vraag den keizer reeds op de lippen lag voor het bezoek, vroeg hij: ‘vertel mij eens wat gij van Straatsburg weet.’
Cohn moest hem veel verhalen van de veroverde stad en van de vreeselijke uitwerking der pruisische artillerie. Het verhaal scheen den Keizer zeer te treffen, en meermalen hoorde hij hem uitroepen: ‘ongelukkige stad!’
Toen de correspondent bemerkte, dat elk oprecht Duitscher, als de vrede eenmaal gesloten was, moest wenschen, dat het verleden weldra vergeten werd en een oprechte verzoening met het fransche volk tot stand kwam, vroeg Napoleon hem daarop, of hij na de annexatie van twee provinciën die verzoening voor mogelijk hield. De engelschman antwoordde, dat de oorlog die wending had genomen en de publieke opinie in Duitschland zoo eenstemmig op het punt van de annexatie was dat de pruisische Regeering, ook indien zij anders wilde, nauw anders kon handelen.
De keizer veranderde daarop van gesprek en begon over de buitenlandsche dagbladen, welke zijn regeering zoo heftig hadden aangevallen. Zonder eenige bitterheid, zonder zich te beklagen sprak hij als een man, welke iets niet begrijpt, als een wijsgeer welke naar de oorzaak van een vreemd verschijnsel zoekt. Hij gaf zijne verbazing te kennen, dat men steeds zooveel beweging gemaakt had van het geringste dat te Parijs voorviel, en dat men de regeering en hem voor alles verantwoordelijk had gesteld.
‘Ik had dikwerf,’ zegt Dr Cohn, hetzelfde gedacht, ‘ik herinner mij zelfs eens in een duitsch dagblad gelezen te hebben, dat een Traupmann alleen onder een Napoleon III mogelijk was.’
‘Komen niet,’ sprak de keizer ‘in elke hoofdstad abnormale dingen voor, en wie zou b.v. te Londen onzinnig genoeg zijn om daarvoor de regeering verantwoordelijk te stellen?’
Napoleon lachte toen Cohn hem vertelde, dat Thiers keizer Alexander had gezegd dat er in Frankrijk geen bonapartistische partij bestond. ‘De heer Thiers heeft gelijk,’ zegde hij, ‘er heeft nooit eene bonapartistische partij in Frankrijk bestaan; het geheele volk is bonapartistisch. Al de andere partijen bestaan uit generaals zonder leger.’
De keizer was zeer dankbaar voor de wijze waarop men hem te Wilhelmshöhe behandelt; ‘ik gevoel diep,’ sprak hij, ‘wat ik aan den koning en de koningin te danken heb, en aan allen, welke in mijne omgeving zijn, zij wedijveren om mij zoo min mogelijk te doen gevoelen dat ik een gevangene ben.’
‘Ik vond,’ zoo eindigt dr. Cohn zijn verslag ‘ik vond den keizer zooals ik mij hem had voorgesteld in weerwil van al hetgeen kwaadaardige phantasie over hem gesproken en geschreven heeft in de laatste tijden. Hij is een man in de volle beteekenis van het woord - hij is kalm in het ongeluk, zooals hij dit was op het toppunt zijner macht.
‘Gedurende den geheelen tijd dat ik met hem sprak, hoorde ik geen enkele klacht, geen bitter woord van de lippen van dien man, wien een enkele veldtocht zijn roem en zijn kroon had ontnomen.’