Reintje op jacht.
Een fabeldichter stelde eens aan zijne lezers een vos ten voorbeeld, en liet het slimste aller dieren een woordje zeggen hetwelk van geslacht tot geslacht blijft voortleven, nog altijd in de oorspronkelijke kernachtige beteekenis. De vos, welke aan een wijngaard druiven zag hangen en zich er gaarne eens aan zou hebben te goed gedaan, maar tot zijn spijt moest bekennen dat hij er niet bij kon, vervolgde zijn weg met deze woorden: ‘de druiven zijn zuur.’
Deze woorden zou menigeen Reintje ook op bijgaande gravure wel willen doen zeggen, maar het is duidelijk dat de teekenaar, behalve dit, ook nog wat anders wil te kennen geven.
Het is bekend dat de vos een jager en een echte broodjager is - daarom is hij dan ook zoo slecht gezien bij de groene zonen van Sint Hubert, - want hij pakt alles meê wat niet te zwaar of buiten zijn bereik is. Op alles is hij belust; van het jonge reebokje, wanneer hij wil smullen, tot aan de muis, wanneer de honger hem plaagt, of misschien wel als hij een klein tusschen-uurtje wil gebruiken; van den korhaan uit de hooge boomen tot aan het nestje van den winterkoning; van de visschen - de grootsten het liefste - tot aan den kikvorsch.
De teekenaar stelt ons hier den vos voor op het oogenblik dat hij het jachtgebied van den vogelaar heeft betreden - want Reintje is de grootste strooper en een echt communist op het jachtgebied - en belust is op het lekkere beetje dat daar aan een paardenhaar hangt in den strik waarin de lijster gevangen werd. Welk eene levendige houding heeft hij aangenomen! Het is of voor hem daar een voorraad voor eene geheele week te vinden was, zoozeer heeft hij al zijne zinnen gezet op den kleinen buit. De vos is er ten volle van overtuigd dat lijsters fijne vogels en door de liefhebbers bijzonder gezocht zijn; zie maar eens hoe hij den hals verlangend uitstrekt, hoe die oogen gloeien van snoeplust, hoe de geheele kop, het geheele lijf, tot den staart incluis, in beweging zijn en dat alles om eene enkele lijster te kunnen meester worden. Ja de vos is er van overtuigd en hij weet zoo goed als de vogelaar zelf dat lijsters fijne vogels zijn, of misschien is hij er ook wel op uit om zijn vijand, den vogelaar, eene fijne treek te spelen, iets wat ook heel goed met zijn oud fabelachtig karakter overeenkomt.
Wij gelooven evenwel met onze lezers dat hij ook hier weldra gramstorig en vogelaar, lijster, strik, maar vooral den grooten afstand verwenschend zal heêngaan en zich troosten met de meening welke hij voor een paar duizend jaar al uitsprak dat de druiven zuur zijn, want de beukenboom, waarlangs hij zijn buit moet bereiken, is te glad om er tegen op te klauteren.