De pauselijke ridderorden.
De pauselijke orden, weleer maar zeer weinig bekend, zijn het in de laatste tijden meer geworden door de inniger betrekkingen, welke tusschen de pauselijke regeering en 't christen volk zijn ontstaan. Niets heeft daartoe meer bijgebracht dan de strijd, welken de Kerk sinds een aantal jaren heeft moeten voeren, waarin ons vaderland den geliefden Pius, naar diens eigen verklaring, op trouwe wijze heeft ondersteund. De Katholieken dezer gewesten verheugden door hun toenemenden godsdienstzin het zoo dikwerf geteisterde hart des Pausen; met hunne liefdegaven stonden zij hem bij in zijne armoede; met hunne zonen schraagden zij zijn troon.
Er is thans moeielijk in ons land een stad of dorp te noemen, waar men niet een of meer Katholieken vindt, wier borst met een pauselijk eerteeken is versierd. Overal vindt men de bewijzen van 's Pausen dankbaarheid voor de hulp hem verleend, van zijne erkenning van België's vurigen ijver voor de Kerk en haar eerbiedwaardig Opperhoofd.
De ridderorden, door den Paus verleend, zijn vijf in getal, namelijk: de Christusorde, de Piusorde, de orde van den H. Gregorius den Groote van het H. Graf, van den H. Sylvester. Voorts heeft men nog eene religieus-militaire orde, die van St. Jan van Jerusalem, maar deze staat slechts onder de bescherming van den H. Stoel.
Eindelijk zijn nog algemeen bekend de medaille van Castel-Fidardo en het kruis van Mentana, speciale belooningen voor de heldhaftige strijders in de laatste gevechten tegen de italiaansche revolutie.
Van de genoemde orden willen wij hier tot onderricht onzer lezers een en ander mededeelen.
De Christus-orde, de gewichtigste der romeinsche ridderorden, staat door haren oorsprong in betrekking met de beroemde Tempelorde. De gedecoreerden vormen slechts ééne klasse en dragen hun schuinsch kruis (St. Andries-kruis) aan een rooden band. Het is het oude kruis der Tempeliers, rood en wit geëmailleerd, eene koninklijke kroon dragende, waaraan de militairen eene wapen-tropee toevoegen. Ook dragen de Christus-ridders op de linkerborst een zilveren ster met het kruis versierd.
Ten bewijze van het bijzonder gewicht, dat door de pauselijke regeering aan deze orde gehecht wordt, kan dienen dat de Christus-orde aan den dapperen generaal Lamoricière geschonken werd na zijne heldhaftige zelfopoffering in den oorlog van 1860.
De Pius-orde werd door Paus Pius IX op den 17 Juni 1847 gesticht om tot bewijs te strekken van zijne welwillendheid en tot belooning voor diensten, welke in het bijzonder aan het Opperhoofd der Katholieke Kerk bewezen worden.
Deze orde heeft drie klassen. Het lint is donkerblauw met roode streepen aan de zoomen. De decoratie is een azuren ster met zes stralen, door gouden vlammen omgeven en heeft in het midden een wit medaljon met den naam des stichters, Pius IX, en aan de keerzijde het devies: Virtuti et merito. De gedecoreerden van de eerste klasse dragen ook een kruis benevens eene zilveren ster met het insigne der orde. In België zijn een groot aantal Pius-ridders, men meent wel vijftig.
De orde van den H. Gregorius den Groote is in het bijzonder de orde van verdiensten der romeinsche regeering. Zij werd ingesteld door Gregorius XVI op den 1 September 1831, om ‘eene belooning te bieden aan hen, welke, onverbrekelijk gehecht aan het christelijk geloof, vol ijver voor de souvereine Opperpriesters, zich in deze tijden van oppositie en onverschilligheid door hun ijver om de zaak van den godsdienst en van het apostolisch gezag te verdedigen, zouden onderscheiden.’ Deze orde geeft het Hof van Rome meestal aan aanzienlijke personen, waarmede zij politieke betrekkingen onderhoudt.
De leden zijn in drie klassen verdeeld zooals die van de Pius-orde. De decoratie is een achthoekig in goud gesneden kruis, rood geëmailleerd, hetwelk in het midden de beeltenis van Gregorius den Groote draagt. Het lint is rood met gele zijstreepen. De militairen bekronen het kruis met een tropee; gedecoreerde burgers voegen er een lauwertak aan toe. De grootkruizen dragen ook eene zilveren ster met het insigne der orde versierd.
De orde van het H. Graf van Jerusalem, door de Pausen bewaard en als een herinnering vereerd, is oorspronkelijk uit denzelfden tijd als de orde van St. Jan en bij dezelfde gelegenheid ingesteld, namelijk bij de kruistochten, waaraan onze voorouders een zoo roemvol aandeel namen. Deze oude orde dient thans om bewijzen van gehechtheid aan en ijver voor den godsdienst te beloonen, en vooral, zooals haar naam aanduidt, voor daden, welke in het bijzonder betrekking hebben op Palestina. Daarom kunnen aanzienlijke personen, die een pelgrimstocht doen naar het H. Land, haar ontvangen uit de handen van den latijnschen patriarch van Jerusalem, aan wien de H. Vader in 1848 de uitoefening van het grootmeesterschap in het Oosten opdroeg.
De insignies zijn de oude wapens van het koningrijk Jerusalem, het gouden krukkenkruis, versierd met vier kruisen van denzelfden vorm en bekroond met eene koninklijke kroon. Het wordt gedragen aan een zwart moiré band, soms van roode zijstreepen voorzien. De ridders dragen ook eene zilveren ster, versierd met een kruis, gelijk we zoo even beschreven hebben.
In het vorige jaar is de orde georganiseerd als de overige romeinsche orden; zij is namelijk verdeeld in drie klassen: grootmeesters, kommandeurs en ridders.
De orde van den H. Sylvester, waarmede de Pausen de Katholieken vereeren, welke zich door hun ijver voor de Kerk en vooral in de letteren en wetenschappen onderscheiden hebben, heeft de orde van den Gouden Spoor, waarvan eene oude overlevering de stichting aan den H. Paus Sylvester toeschrijft, vervangen.
Gregorius XVI, welke haar herstelde, verdeelde haar in twee klassen: kommandeurs en ridders. De vorm van het kruis, door Benedictus XIV voorgeschreven, is bewaard gebleven. Hij draagt aan den voet de oude gouden spoor, die eertijds zijn naam aan de orde gaf. Het geëmailleerd gouden kruis is voorzien van acht punten, van gouden stralen omgeven. In het midden van het medaljon bevindt zich de beeltenis van den H. Paus Sylvester. De kommandeurs dragen het aan een zwart band met drie roode zijstreepen; de ridders dragen het in het knoopsgat.
De orde van St. Jan van Jerusalem, meer bekend onder den naam van Maltha, welke zooveel diensten heeft bewezen aan de Christenheid, waarvan zij eertijds het machtige bolwerk tegen de ongeloovigen was, bestaat nog heden onder de bescherming van den Paus. Daar de orde rechtens als onafhankelijk en souverein wordt beschouwd, worden hare afgevaardigden van Maltha nog door verschillende mogendheden, door Oostenrijk o.a., erkend.
De Malthezer ridders zijn naar hunne nationaliteit in verschillende klassen of talen verdeeld. Zij, welke volgens den ouden regel geloften afleggen, kunnen genot hebben van de inkomsten, welke de orde in verschillende landen bezit; andere ridders, zoogenaamde devotie-ridders, doen geen geloften maar hebben het recht het kleed en de insignies der orde te dragen. Deze gunst kan verleend worden aan elken Katholiek, welke zich verdienstelijk heeft gemaakt en vier kwartieren van adeldom kan aanwijzen.
De Malthezer-orde wordt bestuurd door een raad, waarin de luitenant van het grootmeesterschap, thans de prins van Colloredo-Mansfeld, het voorzitterschap bekleedt. Een grootmeester wordt niet meer benoemd. Het insigne der orde is altijd het welbekende, wit geëmailleerde, gouden kruis, waarvan de versiersels verschillen naar de heraldieke zinnebeelden der verschillende landen. Een koninklijke kroon boven het gouden kruis wijst de souvereiniteit der orde aan; het wordt gedragen aan een zwart lint. Het gewaad is rood met goud geborduurd.
In verschillende streken neemt men ook devotie-dames aan onder de honoraire leden der orde.
In Pruisen vormden de ridders van St. Jan van Jerusalem, die het Protestantisme omhelsden, eene afgescheiden tak, welke tegenover het katholieke moederhuis bleef voortbestaan. In 1810 maakte de koning zich