De Belgische Illustratie. Jaargang 3
(1870-1871)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijPatrijzen.De graveerstift stelt ons in deze plaat een trek uit het harde lot, den patrijs beschoren, aanschouwelijk voor. Het is blijkbaar, dat het geschetste troepje patrijzen, ontsteld, verbijsterd, een tooneel ontvlucht, waar wellicht vele leden der talrijke familie als slachtoffers van 's menschen listen en lagen zijn gevallen. Dit vijftal is wel ongedeerd het moordtooneel ontkomen, maar doodelijke angst jaagt het op de vlucht, terwijl een tweetal nood- en smartkreten slaakt. Hooggeschat als wildbraad en met hardnekkigheid door jagers en honden gejaagd en opgespoord, is de patrijs voortdurend door gevaren omringd. Zijne levensdagen zijn geteld in verhouding tot den leeftijd, welken de natuur hem heeft geschonken, terwijl een geweldige, wreede dood een einde aan dat leven maakt. Hier beloert hem de roofvogel, en slaat zijne scherpe klauwen in zijn teeder lichaam dat van verdedigingsmiddelen is beroofd; dáár in de veilige roest, door zijne jongen omgeven, nadert de mensch in het holle van den nacht en spreidt over hem en zijn kroost het vreeselijk net, de tiras genaamd, uit en allen, zonder uitzondering, zijn den wreedsten dood overgegeven. Terecht noemen de Franschen dat net, drap de mort (doodlaken). Elders worgt hem de gespannen strik of, waarvan in deze plaat sprake is, verminkt, verplettert hem een brandend schot hagel. Hij is nogtans een beter lot waardig, wegens zijne schoone hoedanigheden; onschadelijk en vredelievend onderscheidt hij zich bovendien door onkrenkbare huwelijkstrouw, toewijding en eene eindelooze liefde tot zijne veeltijds talrijke jongen. Overheerlijk schetst La Fontaine de list, welke hij met heldhaftige zelfopoffering aanwendt om het gevaar dat zijne jongen bedreigt, af te leiden. Die schets is te schoon, om ze hier niet in te voegen. Quand la perdrix
Voit ses petits.
En danger et n'ayant qu'une plume nouvelle,
Qui ne peut fuir encore par les airs le trépas;
Elle fait la blessée, et va trainant de l'aile,
Attirant le chasseur et le chien sur ses pas,
Détourne le danger, sauve ainsi sa familie;
Et puis quand le chasseur croit, que son chien la pille,
Elle lui dit adieu, prend sa volée, et rit
De l'homme qui, confus, des yeux en vain la suit.Ga naar voetnoot1)
Het groepje patrijzen is dan blijkbaar getuige geweest van de ramp, welke de familie heeft getroffen. Waar zijn zij, de dierbaren, waaraan zij zoo innig verbonden waren? Helaas! een donderend schot uit het roer gelost, vuur en lood brakend, heeft hen neêrgeveld; welk een vreeselijk ontwaken uit eene zoete ongestoorde rust! Het rampzalig overschot slaat verbijsterd op de vlucht; de angst is te groot, de noodzakelijkheid tot | |
[pagina 67]
| |
redding te dringend, om nu reeds den omvang van die ramp te overzien. Te vergeefs slaakt de oude patrijs, uit den geopenden bek, angsten noodkreten; slechts een der jongen, dat hem op den voet volgt, beantwoordt die klaagtonen. De overigen schijnen verbijsterd, overstelpt door de verschrikkingen van het moordtooneel. Bovendien zijn zij ontsteld door het schot, dat donderend weêrgalmt en het luchtruim scheurt; verblind door de vuurkolom van het schot, flikkerend als een bliksemstraal, uiteengeworpen door het moordend lood, dat knarsend en huilend de lucht doorboort. Men ziet het, als 't ware doof voor de angstige roepstem, vliedt elk, ordeloos, naar de mate van zijne krachten in de gekozen richting, om de eerste veilige schuilplaats te bereiken. Dáár, in veiligheid onder het loof, verblijft hij uren, door smart verteerd en als aan den grond genageld, maar eindelijk doet eene andere aandoening hare rechten gelden. De zucht tot het familieleven welt op en zijne schrille stem verheffend, roept hij de verspreide leden te zamen. Thans overziet de vereenigde familie den vreeselijken omvang van den gepleegden moord: het huwelijk is verbroken; zóó velen dierbaren zijn onder het moorddadige lood gevallen en een ander vlijmend wee bestormt het reeds zoozeer geschokte gemoed. Het is geene verbeeldingskracht, welke deze woorden in den mond legt; want hij, welke met aandacht het zedelijk karakter, vooral der dieren welke en familie leven, gadeslaat, staat verwonderd over de verschillende aandoeningen en bewijzen van vreugde en rouw, van liefde en haat, van trouw, toewijding en zelfopoffering, welke hun geheel leven kenmerken.
's Bosch, November 1870. Hubert Sassen. |
|