alvorens het schrikbewind mede te hebben gevormd, dat gedurende 14 maanden den franschen grond met het edelst burgerbloed drenkte. Hij was er echter geen lid van geworden, had onbegrijpelijk genoeg alle macht uit de handen gegeven en daardoor zijn eigen ondergang bewerkt. Want Robespierre begon nu alom Dantons invloed te bestrijden; hij bracht de Jacobijnen en de leden der verschillende comité's geheel op zijne hand en liet door zijne vrienden herhaalde malen Danton in de Conventie aanvallen, waarop hij hem zwak verdedigde. Deze toonde zich te trotsch om zijne vijanden te bestrijden; hij kwam in het begin van 1794 te Parijs terug, maar hield zich geheel van het tooneel der gebeurtenissen verwijderd: Sommigen schreven zijne houding toe aan staatkunde, anderen aan moedeloosheid. Maar Robespierre zorgde er voor dat hij alom in verdenking werd gebracht. ‘Het September-bloed’, zegt de Lamartine, ‘dat nog aan zijne handen kleefde, maakte het niet waarschijnlijk, dat hij tot meer gematigde gevoelens was gekomen. Men zag in zijne gemaakte zachtmoedigheid meer berekening dan gevoel.’
Men waarschuwde Danton en vestigde zijne aandacht op de plannen, die gesmeed werden, maar te vergeefs. ‘Robespierre zal u verpletteren, als gij hem niet voorkomt,’ zeide men hem. ‘Hij durft niet,’ was het eenige antwoord van den trotschen demagoog.
En hij stond op den rand van den afgrond. Hij had geen anderen steun meer dan de Cordeliers, maar Robespierre met de Jacobijnen, die de Conventïe en het gepeupel beheerschten, tegen zich. Zijne oogen gingen zelfs nog niet open, toen Robespierre tot dictator verheven werd en deze op den 28 Maart de hoofden der Cordeliers gevangen deed nemen, die, naar zij beschuldigd werden, de republiek in het grootste gevaar hadden gebracht. Het bloed der Cordeliers vloeide, en Danton herhaalde trotsch ‘hij durft niet.’
Maar Robespierre, ziende dat Dantons macht gebroken was, toonde nu wèl te durven. Op den 31 Maart bracht Saint-Just in het comité van salut public de vreeselijkste beschuldigingen tegen Danton in. Hij had zich verrijkt met de schatten des lands, zich gewikkeld in de kuiperijen van het hof, met de Girondijnen geheuld en zelfs plannen gesmeed tot vernietiging der republiek. Zijne werkeloosheid was geveinsd, eerlang zou men hem zien opstaan om het herboren Frankrijk in kluisters te slaan.
Aller oogen waren op Robespierre gericht, maar deze zweeg. Geen spier zijns gelaats bewoog zich. Dat was voor het comité genoeg, en het teekende het besluit tot Dantons gevangenneming.
Als door den donder getroffen, toen hem het besluit overgebracht werd, kon hij geen andere woorden uitbrengen dan: ‘zij durven dus!’ Hij nam afscheid van zijne vrouw, en toonde daarbij grootere teederheid dan men van zulk een bloeddorstig mensch had kunnen verwachten. Daarna gaf hij zich over aan de gerechtsdienaars, die hem naar de rechtbank voerden, welke hij zelf had ingesteld.
‘Het vonnis, dat Danton, Desmoulins, d'Eglantine, de Séchelles, Chabot, Westermann en andere minder bekende personen tot de guillotine verwees,’ zegt een schrijver uit dien tijd, ‘werd op den 16 Germinal (5 April) 1794 ten 11 ure des morgens uitgesproken. Danton was niet tegenwoordig. De menigte verwijderde zich zwijgend en de veroordeelden verlieten met vasten stap hunne banken en wachtten in eene zaal van de conciergerie het oogenblik af, waarop zij naar het schavot zouden gevoerd worden.
‘Aan het schavot gekomen, wilde Herault de Séchelles Danton omhelzen, hetgeen de beul echter belette, waarvoor hij door Danton met smaadwoorden overladen werd. Deze beklom met vasten stap het schavot; nog las men op zijn voorhoofd de trotschheid, waarmede hij gewoon was tot de Conventie of de volksmenigte te spreken. Hij wilde vallen, zooals het de rol eischte, die hij gespeeld had. Toen hij echter bij het vreeselijke valmes gekomen was, kwam hem het denkbeeld voor den geest, dat hij ging scheiden van alles wat hem dierbaar was, en dit ontlokte hem de klacht, die hij snikkende uitsprak: ‘O mijne geliefde echtgenoot, mijne dierbare kinderen, ik zal u niet meer wederzien!’