| |
| |
| |
Allerlei.
De hond.
Waar vroeger sprake was van den hond, leerden wij hem kennen als een type van trouw en leerzaamheid, zoodanig zelfs, dat hij hierin niet zelden de grenzen van het instinctmatige schijnt te overschrijdein. Talrijk zijn de voorbeelden die de geschiedenis van vroegere dagen ons aanbiedt ter waardeering van gemelde eigenschappen, terwijl onze eigen bevinding ons dagelijks nieuwe voorbeelden voorhoudt. Nu is het een erf, dat enkel aan zijne zorg toevertrouwd, door zijne waakzaamheid voor roof of brand wordt behoed; ofwel een drenkeling die door zijn toedoen aan een anders zekeren dood wordt ontrukt, dan weêr zijn het zijne geestige kluchten, die ons vermaken en genegenheid voor zijn instinct inboezemen. Bijzijnde teekening stelt een hond voor die met eene bel zich aan eene woning aanmeldt, om een dagblad, een brief of wat dan ook van daar te gaan halen en naar eens anders woning te dragen. Ongelooflijk zijn soms de kunsten die de hond kan verrichten en die hij zeer gemakkelijk aanneemt zoo ze hem van jongs aan worden geleerd.
| |
Het steken van biën.
Ter voorkoming van opzwelling en tevens ter verdrijving van de pijn, ontstaan door den steek eener bie, kan als zeer goed werkend worden aangeraden, de plaats waar men den steek heeft ontvangen, te bestrijken met geest van salmoniak of met de quintessence van rozemarijn. Dit middel heeft vele lijders bij voorkomende gelegenheid niet weinig gebaat. Ook kan men gebruiken de bladeren van de macedonische pieterselie of ligusticum levisticum, die men te pletteren wrijft en oogenblikkelijk op de plaats van den steek legt, waardoor het gezwel zich verspreidt en de pijn wegblijft.
| |
Om de verschoten kleur weêr te geven
aan fijne zijden kleedingstukken behoeft men slechts een stuk van de grootte van het verschoten gedeelte, en dat de oorspronkelijke kleur heeft te doopen in geest van terpentijn, men make het nat en legge het op het verkleurde gedeelte, dat daardoor spoedig de vroegere kleur terugkrijgt.
| |
Dankbaar na zijnen dood.
Een heer, die vele vrienden bezat, was overleden en werd begraven. Eene tallooze vriendenschaar vergezelde hem naar zijne laatste rustplaats. Nadat de plechtigheid was afgeloopen, zeide de lijkbidder tot de schare der vrienden: ‘de overledene betuigt u allen zijnen oprechten dank voor de hem bewezene laatste eer.’
| |
Een nieuwe frak.
‘Zie eens jongen,’ zeide een vader tot zijn zoon, ‘hoe bevalt u dat laken voor een frak?’ De zoon beziet de keerzijde en antwoordt: ‘zoo al, vader,’ - ‘Maar domme jongen, ge bekijkt den verkeerden kant.’. - ‘Dat weet ik wel, vader, want ik krijg hem toch niet voor dat hij gekeerd moet worden.’
| |
Onnoozel.
Te L...... gingen op zekeren nacht twee studenten in dronken toestand huiswaarts. De maan scheen helder aan het luchtruim, en hierin juist vonden de beide heertjes stof tot twist; de een beweerde het was de maan, die er scheen, de andere zeide het was de zon. Er werd nu besloten den nachtwacht tot scheidsrechter te nemen: ‘Vriendje, is dat de zon of de maan, die daar schijnt?’ ‘He, mijnheer, dat zou ik u niet kunnen zeggen, want weet ge ik kom van Kortrijk en woon eerst vier dagen hier.’
| |
Per post.
Een excentriek Engelschman informeerde aan het postkantoor te Parijs hoeveel het zou kosten, wanneer hij zich per post, gefrankeerd en onder kruisband, - maar tegen het volle port, daar hij niet voor ‘drukwerk’ of ‘monster zonder waarde,’ wilde doorgaan, - naar Londen liet expedieeren. Men wilde beproeven of het hem waarlijk ernst was, en woog hem. - ‘8948 francs, mijnheer;’ de man begon te betalen, maar nu liet men hem door de policie naar het krankzinnigen-gesticht brengen.
| |
Scheikundige mededeelingen. - Koolstof. (Vervolg.)
Steenkool.
Tot koolstof rekent men ook de brandstof, bekend onder den algemeenen naam van kool, als steenkool. Het is zeer brandbaar, verspreidt een aangename vlam en geeft groote hitte. Engeland levert jaarlijks meer dan 100 millioen hoopen van 1000 pond. De massa steenkolen, die er jaarlijks op de geheele aarde verbrand worden, is ontzaggelijk. Men verbeelde zich een groot vierkant plein met vier gelijke zijden ieder van 227 meters lang; verder midden op dat plein een toren, hooger dan de hoogste die er bestaat, namelijk 138 meters hoog. Nu vuile men in zijn gedachte dit plein met steenkolen in diervoege, dat zij piramidesgewijs opgestapeld liggen tot aan de uiterste torenspits; eindelijk denke men zich 61 zulke piramiden, dan zal men nagenoeg een denkbeeld hebben van de jaarlijks verbruikte hoeveelheid steenkolen. (In 't voorbijgaan gezegd: zulk een piramide is bestaanbaar niet alleen, maar bestaat, want de opgegeven maat is de afmeting der beroemde piramide van Chiops in Egypte.)
| |
Zwartsel.
Wanneer men in een afgesloten vertrek harst of teer brandt, slaat de rook tegen de wanden aan en levert zoo het zwartsel. Men verkrijgt het ook als men een stuk glas boven een kaars houdt. Het is kool vermengd met oliedeelen en wordt in 't groot bereid uit houtsoorten, die veel harst bevatten, als mastenhout enz.
| |
Houtskool.
Dit verkrijgt men door hout in een besloten ruimte aan eene hooge temperatuur zoolang bloot te stellen, dat er geen vluchtige stoffen meer in aanwezig zijn.
| |
Verklaring van vochten.
Koolstof heeft de eigenschap van kleur- en reukstoffen op te slorpen; indien men b.v. beenderkool in een glas met rooden wijn doet, zal, na een weinig roeren, de wijn zijn kleur verliezen, want de kool maakt zich van de kleurstoffen meester. Hetzelfde gebeurt met plantensappen, azijn, bier enz.
| |
Middel tegen bederf van eetwaren.
Zonder nog geheel bedorven of oneetbaar te wezen, kan vleesch, visch of wild soms een zeer onaangenamen geur van zich afgeven. Dit beginsel van bederf wordt geheel weggenomen door zulke eetwaren een paar uur met eene laag houtskoolpoeier te omringen, eenige minuten te laten koken en daarna met frisch water af te spoelen. Dikwijls zal een weinig houtskool, in het kokende water geworpen, reeds voldoende zijn. De oorzaak hiervan is, dat de kool aanstonds de bedorven gassen opslorpt en zoo de verdere ontbinding tegenhoudt. Door afwassching met houtazijn verkrijgt men hetzelfde resultaat. Op warme dagen en bij onweder kan men het vleesch ook zeer goed bewaren door het eenvoudig met houtskoolpoeier te dekken; zoo toch wordt het onttrokken aan de werking der lucht, terwijl de kool tevens het nadeelige vocht en de verrottende deelen opslorpt. De afspoeling met water zuivert het vleesch geheel en al van de houtskool.
|
|