De Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijEene lastige ontmoeting.Wanneer ge, waarde Lezer, het boekje
Openslaat uwer memorie,
Artikel hondenhistorie,
Dan vindt ge daar ergens in een hoekje
Iets van Hector staan... och, ge weet het wel -
Van dien hond, die een bol frikkedel
Zoo trouw wist te bergen onder zijn vel.Ga naar voetnoot1)
Welnu, permitteer dat ik u nog eens wat vertel
Van honden, mitsgaders van een vrijgezel.
't Zou me spijten zoo ik uw zenuwgestel
Door dit vertelsel kwel.
Een zeker Meneer,
Wiens voornaam Steven
Voor dertig jaren ongeveer
In 't doopboek was geschreven,
Passeerde op zijn academie-reis een dorp,
En was er nauwlijks een steenworp
In verdwaald,
Toen hij op eens plechtig werd ingehaald
Door een eerewacht van honden, die hem heel cyniek
Inhaalde met blaffend muziek.
Gelijk een tamboermajoor bij 't marcheeren
De tamboers in 't gelid houdt door 't manoeuvreeren
Met zijn stok - zoo houdt Steven in 't gelid
Den troep, die hem wat al te dicht op de hielen zit.
Vreeslijk slaat zijn stok met breede kringen
De hijgende lucht.
Daar verliest hij zijn wapen, - en nu dringen
De honden verwoed op hem aan, en dwingen
Hem lijfsbehoud te zoeken in de vlucht,
Of liever in het springen
Op een halfsteenschen muur... Ziet hem zitten dáár,
In de houding van een jongen ooievaar,
Die zich voor 't eerst op den kant van het nest durft wagen!
De vijand gaat voort hem uit te dagen
Om in de vlakte den strijd nog eens aan te gaan.
Zoo daagde weleer de fiere Trojaan
Achilles uit; maar deze liet hem blaffen tegen de maan,
En bleef in zijn tent
Zittend of overend
En dacht: ‘ge snapt me niet leelikert die ge bent!’
Steven nu drukte den voetstap van zoo'n dapperen vent,
En blijft zitten op zijn pan
Zoo goed en zoo kwaad als hij kan.
Toch stond hem dat zitten weergaasch slecht ân,
Niet alleen omdat een fatsoenlijk man
Veel beter zit in een charaban,
Maar omdat hij bedreigd werd door het dubbele wee
Van een classieken matroos in de Middellandsche Zee:
Rugwaarts had hij de Scylla, een gevaarlijke klip,
Waar een ‘hoorbare stilte’ hem toeriep R.I.P.
Neuswaarts de Charybdis, een draaikolk van honden.
Nog maar weinige seconden,
En de historie zal melden door welk een dood
Steven voor 't levenslicht zijn oogen sloot.
De laatste kracht is reeds ingespannen
Om 't schuiven te beletten der krakende pannen...
Hemel! daar komt hij... Wie? Steven?... Abuis!
Een reddende engel om den hoek van het huis:
Hij komt- en hij ziet- en hij heeft overwonnen;
Want smous en kardoes en poedel en mop
Hadden respect voor zijn stokslag en schop,
Namen den staart onder den arm, zetten het in galop,
En verdwenen als een brief in een envelop.
En Steven sprong vroolijk, als de stop
Van een champagne-flesch, van zijn top.
't Vertelsel is uit! ‘Dat 's komiek verzonnen!’
Maar in waarheid, en in lang niet komiek,
| |
[pagina 403]
| |
Hebben wij dezelfde scène zien repeteeren
(De lezer zal het zich wel rappeleeren)
Op het theater der politiek.
Vorsten werden in hun eigen land
Door de honden der revolutie aangerand;
Met den stok der energie in de hand
Boden zij in den beginne duchtig wederstand;
Maar om zich minder te fatigeeren
Wilden zij het reis probeeren
Om door halveeren
En balanceeren
En concessioneeren
De blaffers aan zich te obligeeren -
Doch hopsa! Zij moesten cabrioleeren
En gelijk Steven op de pannen poseeren.
Ja, erger nog werd hun straf:
Want eenigen vielen er achterwaarts af
En vonden vóór den tijd hun graf
Of zetten met verlies van zetel en staf
Met ingetrokken staart het op een draf.
Anderen bleven zitten en doen niets dan klagen:
‘Zuster Anna! Zuster Anna! ziet ge nog niets dagen?’
|
|