Allerlei.
De katten en haar schilder.
Twee gravuren van deze aflevering geven ons een kijkje in het leven van een dier, dat wij bijna als een onmisbaar aanhangsel van ons huishouden beschouwen. Over de gebreken, welke men de kat toeschrijft, willen wij hier evenmin iets zeggen als over de goede hoedanigheden welke men haar toekent; slechts eene opmerking willen wij ten deze maken. In de gravure op bladz. 397 wordt ons eene familie van wilde katten voorgesteld, eene soort die hier te lande in het geheel niet of slechts weinig bekend is. De wilde kat wordt voornamelijk in de bosschen van Duitschland aangetroffen, ofschoonf zij ook daar allengskens verdwijnt, daar de houtvesters en jachtopzieners haar een oorlog op leven en dood aandoen. De oorzaak hiervoor wordt gevonden in de groote verwoestingen welke zij onder het wild aanricht. De wilde kat is bijzonder vlug en stout in hare bewegingen; waar het er op aankomt een buit te bemachtigen aarzelt zij geen oogenblik om van eene aanmerkelijke hoogte zich op hare prooi - een haas, eene konijn, een eekhoorn enz. te werpen, welke slechts zelden aan hare klauwen ontkomen kan.
De andere gravure op deze bladzijde toont ons een kunststuk van een zonderling persoon, een meester in de teekenkunst, die van de katten eene bijzondere studie maakte en daardoor den naam van ‘Katten-Raphaël’ of Kattenschilder ontving. De naam van dezen schilder is Gottfried Mind; hij werd in het jaar 1768 geboren in een zwitsersch dorpje in den omtrek van Bern. Zijne ouders waren arme menschen, die door het werk hunner handen in het onderhoud van hun gezin moesten voorzien. Van een zwak en ziekelijk gestel, had de jonge Gottfried geene gelelegenheid om iets te leeren, voordat hij onder de hoede kwam van den bekenden Pestalozzi, waarvan reeds in den vorigen jaargang op bladz. 218 gesproken is. Maar ook hier waren zijne vorderingen niet groot en kon de edelmoedige menschenvriend van zijn kweekeling geen ander getuigenis geven dan: ‘Gottfried Mind is zeer zwak en onbekwaam voor iederen ernstigen arbeid, maar vol aanleg voor de teekenkunst. In teekenen bestaat zijn geheele bezigheid.’
Toen Gottfried de school had verlaten trok hij de aandacht van den schilder Freudenberger, die hem om zijn bijzonderen aanleg bij zich in huis nam. Hier maakte hij zulke goede vorderingen dat weldra zijne teekeningen door de kunstkenners gezocht werden als meesterstukken. De opbrengst was echter voor Mind bijzonder gering; beter wist de weduwe van zijn leermeester Freudenberger, aan wie hij altijd, niettegenstaande alle pogingen om hem daarvan los te maken, onderworpen bleef, daarmeê haar voordeel te doen. Hij stierf in het jaar 1814 aan eene borstkwaal.
Mind alleen verstond de kunst om levende katten te teekenen. Hij had haren aard bestudeerd in alle toestanden waarin zich een huiskat kon bevinden. Onder de ontelbare schetsen die hij vervaardigde is die, welke bijgaande gravure ons te zien geeft, een der beste. Zij behoeft geene aanprijzing daar enkel het aanschouwen der gravure alle lofspraak overbodig maakt.