belzinnige goedkeuring en lofspraak. Met een paar van de grootste kunst-geschriften van Engeland mogen wij ons heden wel te vrede stellen.
Wij beginnen dan met het hoofdorgaan, dat wij zouden kunnen noemen, het orgaan van de engelsche Staats-Kerk, met het maandschrift dat uitgegeven wordt door The Ecclesiological Society te Londen. Het stuk is geschreven door den president zelven van het wereldberoemde genootschap, The Royal Institute of British Architects, den sinds vele jaren in de kunstwereld hoog geprezen Beresford Hope. Het tweede engelsche orgaan is het ook hier te lande meer bekende weekblad The Builder, a Journal for the Architect etc.
The Builder heeft over de Sint-Barbara-Kerk van Breda het eerst gesproken, eenige weken na het kerkfeest te Breda, waarvan met alle waarheid is gezegd geworden, dat er sedert eeuwen geene kerkinwijding in Nederland heeft plaats gehad, zoo plechtig als deze van den 3 Augustus 1869. Toen legde de Nieuwe-Bredasche en Oosterhoutsche Courant, ons in woorden gedeeltelijk voor, wat The Builder, bij den aanvang van zijn artikel door lijnen voorstelt, namelijk het grondplan en de afmetingen van het geheel en van de voornaamste onderafdeelingen; ‘hoor,’ zoo schreef genoemd blad, ‘hoor, daar verheft de grijze Roeland zijn luidschallende stem over geheel de juichende stad Breda. Hij galmt het wijd in 't ronde, met breede toonen weêrklinkende van den hoogen torentrans tot daar beneden in het dankbaar gemoed der duizenden en duizenden, van alom saâmgekomen, om de knie te gaan buigen binnen de pas ontsloten poorten en tusschen de zoo straks ingezegende wanden der nieuwe Barbara-kerk van Onze-Lieve-Vrouw. Het groote werk is volbragt: de grijze kathedraal verheft met vreugde bare spits en groet welgevallig het gulden torenkruis harer jeugdige opvolgster in de dienst van Breda's katholiek volk.
‘Als Roeland luydt aan beyde seyden,
Dan is Breda in groot verblyden.’
‘Den kanonikus Werden komt de onsterfelijke eere toe van, na het jubel van zijn veertigjarig priesterschap, in zijne geboortestad te hebben gesticht een kruiskerk met vijf beuken en drie torens, waarvan twee aan de Westzijde en een in het midden, boven het kerkkruis, in het transept. De hoogte van den middentoren bedraagt 70 ned. el; de twee (thans nog niet afgebouwde) zijtorens worden 72 ned. el hoog. - De geheele kerk is lang (buitenwerks) 75 ned. ellen, en, over het kruis gemeten, 42½ ned. el breed - Het kwadraat en de gelijkzijdige driehoek liggen ten grondslag van het gebouw.’
Te recht zegde dan ook The Builder dat men te doen heeft met de grootste kerk, (en de eenigete met vijf beuken) die sedert de Reformatie in Nederland gebouwd werd. Toch kan een ieder die geld en plaats heeft eene groote kerk bouwen; doch wat het engelsche kunstorgaan er bij voegt, is juist waarom Engeland de Bredasche kerk als een heerlijk kunstwerk begroet, dat groote kerkgebouw is ‘of noble proportions’ is goed, is schoon, ‘is edel van proportie:’ die edele proportiën, dat breede transept, dat lange en groote koor bespreekt het dan verder. Beschouwt het dit kerkgebouw van buiten, dan vindt het daarin dien ernst, dien eenvoud, die ongemaaktheid welke aan de Nederlanden meer eigenaardig is; beschouwt het de kerk van binnen, het gevoelt zich getroffen door het welgevallige, het harmonieuse dat zich overal aan zijne blikken vertoont. Het vestigt de aandacht op de zoo schilderachtige effecten van perspectief, die het oog geniet, wanneer het zijne blikken langs die talrijke kolommen en hoogvelden laat weiden. Laten wij hierbij voegen dat de kolommen door kleine kolonnetten gekantonneerd zijn, die van onder oprijzen, tot aan de gewelven. De kapiteelen zijn gebeeldhouwd, en rijk en verscheiden zijn loof en bladerwerk. De kolommen en de diensten (kolonnetten) zijn uit natuursteen gekapt, zoo ook zijn de kruis- en schildbogen des gewelfs van gehouwen steen, terwijl de velden van ijsselsteenschen baksteen zijn.
Vervolgens wijst het engelsche kunstorgaan op iets dat het a very remarkable feature noemt, iets dat zeer opmerkenswaardig is, namelijk het breede triforium hetwelk in hoogte gelijk is met de arkaden van het middenschip. Dit triforium dient tot gaanderij en strekt zich uit over de eerste zijbeuken aan beide zijden van het middenschip, het transept en het choor. Boven het triforium is eene claire-voie, zijn open vakken gesloten door roosvensters.
Slechts eene bijzonderheid is er waar The Builder eenige aanmerking, of beter gezegd, eenige bemerking op maakt; en dan nog spreekt het daarover geene afkeuring uit; het werpt slechts een twijfel op, het meent dat die open vakken die claire-voie, ter nauwernood berekend zijn voor zulke groote kerk, doch voegt er onmiddellijk bij, zooals het engelsche kunstblad uitdrukkelijk verklaart, ‘om rechtvaardig te zijn jegens den architect, moeten wij bekennen, dat hij op menig voorbeeld uit vroegere eeuwen zou kunnen wijzen in het Noorden van Duitschland.’
De inwoners van Breda en al wie gelegenheid vindt om meermalen de Sint-Barbara-Kerk te zien, zal gemakkelijk bemerken dat de opmerking van het engelsche weekblad voor niet één bezoeker iets meer kan zijn dan een twijfel, die voor schier allen geheel wordt opgelost in de overtuiging dat de vrees van het engelsche blad ongegrond is. Wanneer wij ons dus nu wenden tot het andere hoofdorgaan van Engeland, van Engelands Staats-kerk, dan doen wij zulks alleen om bij de beperktheid van plaatsruimte ook een ander orgaan nog te hooren in onze verdere beschrijving van de Bredasche parochie-kerk. Hoe de engelsche schrijver heeft kunnen meenen dat hij hier met de kathedraal van Breda te doen had is licht te begrijpen en licht te vergeven. Immers ook de Ecclesiologist, de president Beresford Hope, begint zijn artikel over de Sint-Barbara-Kerk van Breda, met haar te noemen een bouwwerk dat de proportiën van eene kathedraal, van eene Munsterkerk heeft. Daarna begint hij de beschrijving der kerk bij de narthecale massa met centraal voorportaal, beschildwacht door twee torens vervolgens het schip met zes travées en aan weêrszijde, twee zijbeuken enz. De transept of kruisbeuk heeft één travée buiten de lijn van de buitenmuren der zijbeuken. Van buiten gezien hebben de zijbeuken veel aangenamer lijnen dan bij de gewone rechthoekige zijbeukafsluitingen het geval is. De Ecclesiologist merkt op hoe vernuftig hier de uiterste zijbeuken gesloten worden door halfzeshoekige kapellen.
Het west-end toont op het grondplan van buiten een rijzig, vooruitspringend op kolommen gedragen centraal-voorportaal tusschen de twee zij-torens, aan de havenzijde, dat eene dubbele deur overwelft.
Dit grootsche portaal dient der nuttigheid en der schoonheid; der nuttigheid omdat het een droogen en gemakkelijken toegang tot de kerk verschaft; en dient der schoonheid voor kunstzin en zieleheil daar het tot beschutting verstrekt voor den eereboog der patrones, de Heilige Barbara. Drie treden geven toegang tot de dubbele deur. De deuren zijn gescheiden door een poortstijl, en deze is verrijkt met het beeld van Maria, zij draagt het Goddelijk Kind op hare armen. Ook dit beeld wordt dus beschut door het portaal.
Boven deze deur is het tympaan, dat in vier velden verdeeld en gebeeldhouwd is. Daar wordt het stichtende leven der hooggevierde Beschermvrouwe in zijne voornaamste aangelegenheden voorgesteld. Behalve deze hoofddeur zijn er nog twee toegangen, die, onder de twee zijtorens door, toegang tot de kerk geven. Het westelijke venster is een getrilobeerd achthoekig radvenster, met eene groote roos in het midden, omgeven van een boog, welke aan de binnenzijde overeenstemt met den muraalboog. Bij den aanvang der gevels, gaat van den eenen zijtoren tot den anderen eene gaanderij, welke ‘den vreemdelingen’ die van kunst en stadsgezichten houden, steeds zoo welkom zijn. Een tweeledig venster strekt den geveltop tot nuttig sieraad. De hoogte van den gevel is insgelijks overeenstemmend met de tweede afdeeling (étage) van de torens, waar die tweede afdeeling ook door tweeledige vensters lucht en licht, nut en sieraad wint, terwijl de derde afdeeling die zich boven de kap van het schip verheft, in elken toren eene bijzondere versiering erlangt. Betrekkelijk die verschillende versieringen der twee zijtorens zegt het engelsch blad, dat deze verscheidenheid iets willekeurigs is wat het niet kan aanbevelen. Dit te hooren van den kant van Engeland, verwondert ons minder, wij betwijfelen of men er wel aan gedacht heeft dat de kunstenaar niet met willekeur maar bij een echt katholiek denkbeeld, bij een waar katholiek gevoel te rade is gegaan, toen hij deze zinrijke verscheidenheid ontwierp. De lezers van de Illustratie zullen des kunstenaars werk te hooger waardeeren wanneer wij hun zullen gezegd hebben dat de bewerking van den eenen toren ons voorstelt den ‘Toren van David;’en de versieringen van den anderen; ‘Toren van ivoor;’ de kracht en bescherming die de Christen vindt in de Kerk, in het huis des gebeds van den eenen kant, en van den anderen den troost, de vreugde, de zaligheid aan de voeten der altaren, en de H. Sacramenten.
Wat het engelsche kunstorgaan dus nam voor een willekeur, voor een luim van 's kunstenaars geest is voor ons eene hartroerende katholieke voorstelling die ons dierbaar is, en waarvoor wij den kunstenaar recht dankbaar zijn.
De noordelijke toren heeft een drieledig beffroi-venster, terwijl hier de derde afdeeling uitloopt in den vorm van de germaansche achthoekige steenen torenspitsen ‘helm’ genaamd. De zuidelijke toren heeft een tweeledig beffroi-lancet-venster. Boven de vensters wordt u gezegd: hoe laat het is, ‘daar prijkt de uurwijzer.’ De vier hoeken van den toren zijn met tinnen (hoektorentjes) toegerust. De centraal-toren is een breed vierkant met geveltoppen, waaruit de achthoekige helm ontspringt. De vier zijden zijn voorzien van vierledige vensters met rozen in traceering van steen. De gevels zijn met lancetvormige openingen doorbroken. Eenvoudig lancetvormig zijn ook de vensters in de zijbeuken; maar die van het triforium in de middenbeuk vormen achtbladerige rozen. De gaanderij heeft in elk travée een gekoppeld zesbladerig roosvenster, terwijl de abside (het altaar-choor) verlicht is door zeer hooge lancetvensters. De vensters der kruisbeuk zijn samengesteld uit vier lancetvensters, van gelijke grootte, en worden gekroond door eene roos.
De sacristij is ten noorden van het choor gebouwd en daarbij sluit zich aan eene kosterswoning, spreek- schat- en biechtkamer met verdere bergplaatsen, kelder en torentrap. Het zangkoor ligt boven den hoofdingang aan de westzijde, bij de prinsenkade. De gaanderij, die door de eigenaardige constructie der Kerk - eene eigenaardigheid die door den president van ‘Het Koninklijk Genootschap der Britsche Architecten, aan Engeland werd aanbevolen als zijnde juist waar zij zoo lang naar