Vijf eeuwen geleden.
Wij meenen den lezer der Illustratie een dienst te doen met in korte trekken de geschiedenis te leveren van het H. Sacrament van mirakel te Brussel.
Wenceslaus was hertog van Brabant; Urbanus V droeg de pauselijke tiaar. Men schreef den jare 1369. De haat van den Jood, dwalend als een paria door Europa, jegens den Christen, was nog levendig en deze, men moet het bekennen, vergat niet zelden opzichtens den rampzalige de leer, die de groote Meester gepredikt had. In vele steden der Nederlanden hielden de zwervers zich op en genoten in deze gewesten meer vrijheid dan elders.
Te Enghien, in het graafschap Henegouwen, woonde onder ander, een machtig rijke Jood, met name Jonathas; hij had eene vrouw en een eenigen zoon, Abraham geheeten. Jonathas was als de opperpriester, de rabbijn der Synagoog. Was hij de rijkste, hij was ook de ijverigste in het beoefenen der wet-Mozes, maar gewis legde hij die wet verkeerd uit door het opvatten van een onkoelbaren haat jegens den Christen, wiens Messias de plaats van den zijnen, zoo lang verwachten, had ingenomen.
De tegenwoordigheid Gods in het altaargeheim was hem vooral hatelijk en hij verlangde in het bezit te komen van een aantal gewijde Hostiën, ten einde feitelijk te doen zien dat de leer des Christen een eerloos bedrog was. De aangewende pogingen waren echter te vergeefs, toen hij zich eindelijk zekeren Jan van Leuven, te Brussel woonachtig, herinnerde, die kort te voren, gewis niet met overtuiging, het jodendom tegen het Christendom verwisseld had. Jonathas had de ziel van dien onverlaat zeer grondig doorpeild: goud was de groote drijfveer in zijn leven.
Een trouwe vriend bracht eenen brief aan gezegden Jan van Leuven over, dezen verzoekende voor eene hoogst belangrijke zaak naar Enghien te willen reizen. Eene voortreffelijke ontvangst werd den afgevallen Jood door Jonathas toegezegd, en gewis aan die belofte kwam hij ook niet te kort. In het huis van den rijken rabbijn werd de helsche koop gesloten. Zestig fransche goudstukken, moutons geheeten omdat aan een der zijden het Agnus Dei was afgebeeld, werden hem toegezegd, indien hij Jonathas eenige gewijde Hostiën leveren kon.
Zestig! Judas kreeg er slechts dertig.
In Brussel terug gekeerd, voerde Jan van Leuven zijn ontwerp uit. Hij koos, om de gruweldaad te plegen, de St. Catharina-kapel, nabij de Vlaamsche Poort gelegen. De wijk was eenzaam. Op een Octobernacht van gezegd jaar beklom hij een der vensters, brak de ruiten, daalde langs eene ladder in de kerk af, verbrijzelde het tabernakel, roofde eene ciborie, in welke zestien H. Hostiën, vijftien kleine en eene groote, en bereikte met zijnen kostbaren schat ongemerkt de straat. De misdaad was gepleegd. Bij het aanbreken van den dag verliet Jan van Leuven de stad en bracht het geroofde naar Enghien. Zestig goudstukken werden geteld, en de andere Iscarioot vertrok.
Jonathas had niet lang genot van het bezit van zijnen schat. De kroniek zegt, dat hij, veertien dagen na met Jan van Leuven den koop te hebben gesloten in zijne tuinen werd vermoord, terwijl zijn zoon den moord liet plegen en de vlucht nam. De weduwe van Jonathas meende de straf des hemels in dien moord te zien; zij wilde zich dan ook van den geroofden schat ontdoen en met haren zoon naar Brussel vertrekkende, stelde zij de ciborie aan de aldaar wonende geloofsgenooten ter hand.
Het was op Goeden-Vrijdag, 4 April 1370, den dag dat de Christen zich, in zijue kerken, meer dan op andere dagen, het lijden des Heilands herinnert, dat de Joden in hunne Synagoog vergaderden, om den Stichter der hun hatelijke leer te bespotten en de geconsacreerde Hostiën op tafel werpende, ‘hebben zij de stoutmoedigheid gehad,’ zegt eene oude kroniek, ‘na die Hostiën bespot, gelasterd en er zelfs op gespogen te hebben, hunne dolken en messen te trekken en dezelve te doorsteken, 't geen ten gevolge had dat er op verscheidene plaatsen overvloedig bloed uit vloeide.’ De vrees en de schrik der plegers van die heiligschennis was zóó groot dat zij als achterover vielen.
Eene kroniek, in het vioegere Roô-klooster (zie Sanderus) berustend en getiteld Novale Sanctorum Belgii geeft eene omstandige beschrijving van het gebeurde en haalt de woorden aan die, tergend en uitdagend, door de heiligschenners werden uitgesproken: ‘zoo gij de Zone Gods zijt, zullen wij zien. Toon het, indien het in uw vermogen is!’ Het antwoord, inderdaad welsprekend, volgde op de uitdaging.
De ciborie was den bezitters ten schrik en tot last; men vreesde daarenboven de straf der menschen, en zekere vrouw Katharina, welke den joodschen eeredienst had verlaten om tot den katholieken over te gaan, doch altijd betrekkingen met hare vroegere geloofsgenooten had behouden, werd met het geheim bekend gemaakt en aangezocht den schat naar Keulen over te brengen. Zij weigerde in den aanvang en keerde zelfs niet terug naar de bijeenkomst, welke tot het erlangen eener bepaalde beslissing belegd was. Slechts, na een feestmaal, op hetwelk zij genoodigd werd en nadat men haar twintig goudstukken (moutons) had voorgeteld, nam zij de zending op zich. Het geweten ontwaakte echter, en in stede den weg naar Keulen in te slaan, begaf zij zich bij haren biechtvader, den pastoor van O.L.V. Kapelle, Peter van den Eede, maakte hem met het voorgevallene bekend en, in tegenwoordigheid van een aantal andere geestelijken, werd hem de ciborie overhandigd.
Terwijl onder godgeleerd oogpunt het gebeurde onderzocht werd, had de hertog van Brabant, Wenceslaus, kennis van de gruweldaad gekregen, deed de plegers aanhouden en hen op de Steenpoort gevangen zetten. Wij volgen het proces niet; wij bepalen ons te zeggen, dat zij schuld bekenden en veroordeeld werden om, volgens de wetten van dien tijd, levendig te worden verbrand: een verschrikkelijk vonnis dat aan den Wollendries-Toren, tusschen de Naamsche- en de Hallepoorten, werd uitgevoerd. Verder gaf de hertog een decreet uit, door hetwelk ten eeuwigen dage, de Joden buiten het grondgebied gebannen en hunne goederen verbeurd verklaard werden.
De H. Hostiën werden later verdeeld; een deel derzelve werd naar de hoofdkerk, naar de Sint-Gudulakerk, overgebracht. Dat gebeurde met eene buitengewone plechtigheid. De hertog en de hertogin en ee gansche stoet edelen, bevonden zich in de processie. Overigens die vorsten hebben deze vereering gansch hun leven voortgezet, en oud en stram geworden kwam de hertogin Johanna, de jaarlijksche processie, in welke de H. Hostiën werden rond gedragen, met geheel hare hofhouding nog tot op de Houtmarkt te gemoet. Eens liet de oude hertogin zich wachten, de processie hield halt en werd door eene zware regenbui overvallen. De kostbare schat was schier niet bedekt en de H. Hostiën als doorweekt. Van dat oogenblik werden zij niet meer rond-gedragen, maar in een daartoe gebeiteld tabernakel bewaard, en bleven, vooral in tijden van druk en ziekte, de toevlucht der geloovigen.
Dit was hoofdzakelijk het geval toen in 1529 de zoogezegde ‘engelsche zweetziekte’ uitbrak en tallooze offers eischte; zij kwam langs den Rhijn in de Nederlanden, teisterde Gelderland, Utrecht, Holland, Brabant en vooral Antwerpen, waar in drie dagen vijfhonderd inwoners, en onder dezen de burgemeester der stad, bezweken. Men kon geen voldoend getal lijkkisten verschaffen. Menschelijke hulp schoot te kort. Men hoopte alleen op God. Te Brussel stroomde het volk naar het reeds genoemde tabernakel en bad dáár om hulp. De geestelijkheid schreef bededagen en eene plechtige processie uit.
't Was voorwaar een prachtig, een heerlijk oogenblik. Arm en rijk volgde het H. Sacrament van Mirakel. Margaretha van Oostenrijk, dochter van keizer Maximiliaan en gouvernante der Nederlanden, woonde, met gansch haren hofstoet, de plechtigheid bij. De ziekte nam af en verdween eindelijk en Margaretha, God dankende stelde op Sint Margaretha-dag, eene processie in, welke soms tijdelijk, ten gevolge der omstandigheden, onderbroken werd, maar tot op onze dagen voortduurt; die onderbreking had vooral plaats, zooals licht te begrijpen is, gedurende de overheersching der hervorming binnen Brussel, tijdens welke de kostbare reliquie nauwgezet verborgen bleef.
Vele opvolgende votsten woonden, in navolging van Margaretha, den ommeganck bij. Maximiliaan en later Albert verlieten dien dag de staatszaken en het hier of daar oorlogvoerend leger, om bij de processie tegenwoordig te zijn. Isabella-Clara-Eugenia ging achter den hemel, onder welken het H. Sacrament gedragen werd, en hield eene brandende waskaars in de hand, een voorbeeld dat de hofdames en edelen volgden. Maria, de zuster van Karel V, hield dit vroom gebruik in voege en toen in 1570 het dubbel eeuwfeest gevierd werd gaf, op dien dag, de hertog van Alba genade aan al degenen, welke in vroegere troebelen zich oproerig jegens den Koning hadden getoond.
Tijdens den beeldenstorm, die kort te voren plaats had, zou de kostbare reliquie het lot van andere gewijde voorwerpen ondergaan hebben, zonder de voorzienigheid en den moed van twee priesters, Hauwaert en Meulemeester, die de H. Hostiën, in eene in den vorm van een kruis besloten cassette, aan den moedwil der beeldstormers onttrokken. Zes jaren lang bleef de schat in het huis eener weduwe Johanna Baerts, en wel in een hol gemaakten balk, verborgen. Eene betrekkelijke kalmte had de woelige dagen opgevolgd. De hervorming was in de hoofdstad neêrgeslagen, en den 22 Maart 1585 werd het H. Sacrament, in plechtige processie, uit het huis der Jufvrouw Baerts afgehaald en andermaal in St. Gudula-Kerk, op zijne vroegere plaats hersteld.
De ongestoorde rust was echter dien kostbaren schat nog niet verzekerd; hij deelde, zooals licht begrijpelijk is, in den beurtelingschen toestand der Kerk in België; hij deelde in de algemeene gevaren, die het fransche tijdvak opleverde en rustig werd hij andermaal vereerd, toen eindelijk de vrijheid volle bezit had genomen van de zuidelijke Nederlanden, dat is, na de vorming van het koningrijk van dien naam.
Het is nu vijftig jaren geleden, dus in 1820, dat het 450jarig jubelfeest werd gevierd. België was onder den scepter van Willem I, een protestantsch vorst geplaatst. Wij onderzoeken de reden niet die den Koning aandreven, maar hij gaf eene ruime som ter opluistering der te vieren plechtigheid. Van heinde en verre toog men naar Brussel. Menschen van jaren vertellen ons dat duizende personen, velen te voet - de communicatiën bestonden destijds slechts uit vrachtkarren en diligences - des morgens te Brussel aankwamen om, na de plechtigheid, den tocht huiswaarts andermaal aan te vangen.