[Nummer 48]
Windsor.
Onder dezen naam kennen wij uit de berichten der dagbladen niet zoo zeer het stadje als wel het koninklijk lustslot, aan den zuideroever van den Theems, op vier mijlen van Londen, gelegen. Dit slot is reeds merkwaardig om zijne oudheid, want korten tijd na de verovering van Engeland, dus in de tweede helft der elfde eeuw, werd het door Willem den Veroveraar gebouwd. Later was het herhaalde malen de residentie der engelsche koningen, onder anderen van Eduard III, die er geboren was en het slot naar een geheel nieuw plan herbouwde. Ook Karel II deed veel ter verfraaiing en verbetering van het slot en het omliggende park, zoodat het na hem steeds een lievelingsverblijf was voor allen die hem op den troon gevolgd zijn.
In lateren tijd werd Windsor nog aanmerkelijk verfraaid en vergroot door de koningen George III en George IV, die geene schatten spaarden om hun lustslot waardig te maken van de vorsten der rijkste natie ter wereld. Het uiterlijke van het gebouw heeft een door oudheid eerwaardig aanzien en bestaat uit twee verschillende gebouwen, welke door den zoogenaamden Ronden Toren, waar de woning van den commandant is verbonden zijn. Aan de noordzijde van het eerste gebouw zijn de groote receptie- en audientie-zalen, aan de oostzijde het kwartier der koningin en aan de zuidzijde die der voornaamste hovelingen. De andere vleugel is merkwaardig vooral om zijne kapel van St. George, waarin de ridders der orde van den Kousenband worden aangenomen en waarin het kapittel dier orde zijne vergaderingen houdt.
WATERVAL TE WINDSOR
Over het algemeen roemt men bijzonder de koninklijke pracht, welke overal in de zalen en in het geheele gebouw heerscht. Hierdoor munt evenwel uit de groote zaal van St. George - zij is niet minder dan 200 engelsche voeten lang - welke bij feestelijke gelegenheden als eene eetzaal wordt gebruikt en waarin men de borstbeelden van alle engelsche koningen, van Jacobus I tot koningin Victoria geplaatst vindt.
Het slot ligt in het midden van een uitgestrekt park, volgens de engelsche methode van tuinbouw aangelegd, waarin men een aantal verrukkelijke vergezichten aantreft. Het schoonste punt ongetwijfeld is het groote terras, dat eenig in zijne soort, zich op een lengte van achttien honderd zeventig voeten uitstrekt en van eene aan zijne lengte geëvenredigde breedte is. Van daar af heeft men het gezicht op den Theems, waar hij zich door de rijkste landouw van Engeland slingert en op eene menigte landhuizen, dorpen en vlekken, die zich langs de oevers van den machtigen stroom uitstrekken.
Behalve dit bewondert men in het park nog de schoone waterval, die door zijne, ruinen, waarover hij bruischend henenstort een betooverend schouwspel oplevert - hij wordt door bijgaande gravure