Bij de rijken.
Vorenstaande gravure levert ons een sprekend beeld van het leven der groote wereld. Het uur van den maaltijd is geslagen, de groote salondeuren zijn geopend en de lakei in galacostuum noodigt de gasten uit hunne plaatsen aan de tafel te gaan innemen. Met eene houding als ware hij de gastheer zelf posteert hij zich aan den hoek der deur; plechtige ernstigheid ligt op zijn gelaat en brengt zeer natuurlijk de plooien op zijn voorhoofd. Zijne kleeding verraadt, dat we ons moeten verplaatsen in de dagen van weleer, die men soms wel bestempelt met den naam van den tijd, ‘des eenvouds, van het poeier en de staartpruiken,’ Nogtans is hier van dien eenvoud geen spoor te vinden; noch in de gestoffeerde salon, noch in den glanzenden vloer, die als een spiegel de beelden weêrkaatst van de personen, die hem betreden; noch in de hoffelijke en galante houding zoowel van den heer, die zijne dame den arm biedt, om haar de salon in te leiden, als van de gecomplimenteerde, die van den haar geboden arm gebruik maakt. Het geheel is eene schildering vol tact en juistheid, met kenteekens van vroegeren tijd en manieren gelijk aan die van onze dagen.