Haar schoone vederendos, hare sierlijke lichaams-gestalte, door levendige en bevallige manieren verhoogd, zijn te zeer bekend, dan dat het noodig zij daarover uit te weiden.
De vlaamsche gaai of meerkol is een ware boschbewoonster: in de donkere schaduw van het woud, in het dichte schaarhout verblijft zij gaarne, bouwt dáár, beveiligd tegen roofdieren, op geringe hoogte een eenvoudig nest, waar ook zij, in haar huiselijk leven die beminnelijke hoedanigheden, de kenmerken van teedere ouder-liefde, ten toon spreidt. Haar verborgen leven, meer beveiligd tegen vijanden, eischt tot haar behoud niet die zorgen, welke andere vogels nemen.
Onder hare vijanden schijnt de vos, medebewoner van het bosch, haar een diepen afkeer in te boezemen; want, als de vos door de drijvers opgejaagd, sluipend door het bosch vlucht en de gaai hem ontwaart, stuift zij in wilde vaart, onder het slaken van angstige kreten, uit het dichte hout opwaarts. Zij geeft den jager het teeken, die zijne aandacht verdubbelt en het lijf achter boom of struik buigt, wringt, verbergt, om de slimme prooi te verschalken en, onder het bereik van het vuurroer, te treffen.
De specht, uitstekend door het frissche lentegroen van haar gevederte, leidt een eenzaam leven, onafscheidelijk verbonden aan het woud van bij voorkeur eeuwenoude eikenboomen. Zij is, als het ware, de trouwe wachter en beschermer van den eik tegen de verwoesting, welke de houtworm in den stam dier boomsoort aanricht. Dit insect doorboort de schors, dringt door tot den hartader, voedt zich met het hout en legt dáár tevens de kiem van een talrijk nageslacht neêr.
De specht schijnt geroepen, bestemd, om dat insect te bestrijden, althans te beperken in zijnen vernielenden werkkring. Zij is tot dat einde met eigenaardige wapenen en hoedanigheden begiftigd: een sterke bek, hard als staal en taai, verstrekt haar tot boor en hamer, terwijl zij hare tong, gewapend met een hoornachtige punt, naar willekeur als eene spies uitwerpt. Maar, om dien zwaren arbeid, die bovendien een taai geduld eischt, met klem en kracht te volvoeren, is zij wijders toegerust met sterke pooten, scherpe klauwen en bijzonderen staart; met den snavel of bek beukt zij, boorende op den door den houtworm aangetasten stam, terwijl zij, afwisselend harde slagen op een ander gedeelte des stams laat vallen, die, tot het hart van den boom doordringend, liet insect verontrusten en naar het reeds geboorde gat heên drijven. En wee het insect; want al vertoont het zich ook in de fijnste spleten, de spiesvormige tong, snel als de pijl uit den boog geschoten, treft en doorboort het.
Om dit werk met klem en kracht te volvoeren, komen haar sterke pooten, scherpe klauwen en een bijzondere staart juist te pas. Immers, zij is genoodzaakt zich aan den rechtstaanden stam vast te klampen, terwijl haar staart, voorzien van stevige pennen en uitgespreid tegen den stam, haar lichaam steun verleent.
Het is wel waar, dat de geboorde gaten, die zich in den regel, tot een in elken stam, bepalen, een fout zijn in het hout, maar het is ook waar, dat de specht door dat middel den boom tegen grooter bederf, wellicht tegen ondergang heeft beveiligd. Zulks ontwaart men overal: de vogels brengen betrekkelijke schade toe aan deze of gene vrucht of planten maar om het geheel wellicht tegen volkomen ondergang te behoeden.
De specht is, al schitteren de weldaden, die zij in haar verborgen leven uitstrooit, ook al niet in het volle daglicht, een even nuttig als bewonderenswaardig dier.
De winterkoning is niet alleen de kleinste maar ook een der bevalligste vogels van ons klimaat. Men noemt hem niet ten onrechte winterkoning; want hij heerscht met zijn lief gekweel althans, over ijsen sneeuwveld; hij, ja, leeft en tiert in een jaargetijde, dat de aarde in slaap wiegt en met onvruchtbaarheid slaat, terwijl alle vogels, als onder een treurigen indruk gebogen, verstommen.
Hij leidt zijn vroolijk leven, bij voorkeur, in doornen hagen, beschermd tegen zijn vijanden, in de nabijheid van mest- en secreetputten, in welke de insecten en maden leven en zich ontwikkelen, die hem tot voedsel verstrekken.
Maar onze pen is te zwak, om zooveel aanvalligs, in dit diertje vereenigd, te schetsen. Men moet het zien en naspeuren, om zijne schoone hoedanigheden naar waarde te leeren schatten. Het zij genoeg op te merken, dat zijn nestje, een waar kunststuk, in den vorm van een hollen cylinder, uit mos behendig samengeweven, en slechts van eene kleine opening, als toegang, voorzien, eene aangename verblijfplaats voor het talrijke kroost aanbiedt. Ook hier moet men zien om te bewonderen.
De musch of huismusch verbergt onder een nederig en onbehagelijk kleed veel onbeschaamdheid. Er is geen vogel, die zich in de maatschappelijke samenleving dieper heeft ingedrongen, dan de musch. In de straten en pleinen van steden en dorpen, in tuinen, op het erf, op den akker, overal weerklinkt haar eentonig getjilp. Zij neemt bezit van de daken, waar zij, twistziek en afgunstig, als meesteres heerscht en elken mededinger afwijzend veijaagt. Zij ontziet zich niet het nest van den ooievaar zelfs tot haar voordeel aan te wenden, en onder de bescherming van dezen vogel, haar woning te bouwen. Het is alsof zij overtuigd is van de welwillendheid van den ooievaar, die haar schijnt te beschermen en derhalve haar woelig en onrustig leven duldt.
Aan die onbeschaamdheid paart zij ook veel vreetzucht; zoodat zij zich stoutweg mengt onder het pluimgedierte van het erf, en, als rechthebbende, haar aandeel van het voorgezette voedsel neemt. Ook hier schijnt zij misbruik te maken van de langmoedigheid jegens haar, want zij wordt geduld en ongemoeid gelaten.
Hare teedere ouderliefde intusschen verzoent ons eenigermate met hare ondeugden: zelfopoffering, toewijding aan hare kleintjes kenmerken haar huishoudelijk leven. Wanneer de jongen het nest reeds ontvlogen zijn en, krachtig ontwikkeld, in staat schijnen in hun eigen onderhoud te voorzien, blijft zij hun de teederste zorgen wijden.
Ten onrechte plaatst men dezen vogel onder het schadelijk gedierte. Hij toch maakt een vernielende jacht op verschillende insecten.
De ongunstige beoordeeling is gewoonlijk de vrucht van eene oppervlakkige waarneming.
De reiger vereenigt met eene bevallige lichaamsgestalte een prachtig veêrentooi, maar eene zeldzame droefgeestige stemming onderdrukt die levendige en bedrijvige manieren, welke de bevallige vormen van het lichaam zoo zeer verhoogen. Beschouw hem dáár in dien poel: hij staat dáár reeds uren onbewegelijk, als onder smart, verdriet en zorgen gebukt; hij schijnt zelfs den lust niet te hebben, om, gelijk de ooievaar b.v. het veld te doorkruisen ter opsporing van zijn voedsel; neen, hij staat als aan den grond genageld en wacht tot dat de prooi onder het bereik van zijn snavel komt.
Ook zijne vlucht verraadt die gemoedsgesteltenis; want langzaam en als machteloos beweegt hij de vleugels; terwijl nu en dan een angstige, scherpe kreet aan zijn gorgel ontsnapt.
De reiger wekte vooral in de middeleeuwen, als voorwerp van de door vorsten en edelen zoo hoog geschatte valkenjacht, de hoogste belangstelling.
In den strijd met den vreeselijken, stoutmoedigen valk spreidt hij heldenmoed en onversaagdheid ten toon, en, hoewel hij veeltijds in dien strijd bezwijkt, heeft de valk nogtans alles te vreezen van zijn snavel, scherp en hard als een dolk, met welken hij den valk wel eens doorsteekt of hem diepe wonden toebrengt. Hier legt hij die droefgeestigheid, die machteloosheid van straks af; hij vertoont zich in een ander daglicht, en wordt een stoute, vastberaden, vlugge kampioen. Overwon hij in den kamp, dan werd hem een metalen ring, voorzien van toepasselijke opschriften, om den hals gelegd en de vrijheid weergegeven, nadat hij uitgeput door den strijd, met den doodelijk gewonden valk, ter aarde en in handen van den jager was gevallen.
Hij bewoont overigens de kruinen van hoog opgaande boomen, waar hij zijn nest, niet ongelijk aan dat van den ooievaar, bouwt. Het moeras levert hem zijn daarin levend dierlijk voedsel op.
De uil, die, door zijne deftige en ernstige houding, den wijsgeer kenmerkt, en als zinnebeeld der wijsheid naast het standbeeld van de godin Minerva troont, is een nachtroofvogel.
Merkwaardig zijn kleur en vormen van zijne veêren, vooral die zijn kop omkransen. Het is deze krans van veêren, die aan zijne deftigheid vooral zooveel ernst bijzet en den denker verraadt.
Hij kan den landman niet onverschillig zijn wegens zijn nut.
Des daags in holen of schaduwrijke bosschen verscholen, wacht hij den avondstond af, om eene driftige jacht op veldmuizen te beginnen, die hij in menigte verslindt.
Hij is derhalve afkeerig van het zonlicht, hetwelk hem verblindt; zoodat hij des daags als het ware tastend, twijfelend rondfladdert, maar des nachts zijne snelle veerkrachtige vlucht herneemt.
Zijn stemgeluid in den stillen nacht maakt een onaangenamen indruk, zoodat het, door den echo herhaald, onheilspellend klinkt en dikwijls eene bijgeloovige vrees bij het landvolk verwekt.
Wij meenen dit opstel niet te mogen eindigen, zonder een blik te slaan op een dier, dat het hoofdkenmerk van den vogel, de vlucht bezit, de vledermuis, namelijk, omdat zij een treffend beeld is van den geleidelijken en bewonderenswaardigen overgang van de eene diersoort tot de andere. In hare vlucht ontwaren wij reeds eene schaduw van eene der schakels, die viervoetige dieren en vogels verbinden. En, hoewel zij een echte muis is en onder de zoogdieren gerangschikt moet worden, ontwikkelt dat hoofdkenmerk eigenaardige zeden en gewoonten.
Zij is een nachtdier; verlaat des avonds hare schuilplaats; spoort en grijpt haar voedsel, muggen, rondfladderend, omdat zij van pooten verstoken, niet kan loopen; wel is waar, ontwaart men nagels, maar aan de ledematen, die bij andere dieren de pooten vormen, zijn vliezen verbonden, door welker verwantschap het vermogen om te vliegen ontstaat. Zij slaapt verder den winterslaap.
Zij heeft in ons oog iets monsterachtigs, iets afschuwelijks, omdat hare vreemdsoortige lichaamsgestalte het gevoel van schoonheid, dat andere dieren ons inboezemen, kwetst. En toch is zij volmaakt en zich zelve genoeg. Trouwens de Schepper schiep geene onvolmaakte, monsterachtige of hulpelooze geslachten, dat strijdt met zijne oneindige goedheid, rechtvaardigheid, almacht.
Zonder Hem moet de kracht van het stof, blind en zonder doelwit werkend, monsters, wangedrochten noodwendig voortbrengen. Elk stelsel derhalve, dat Hem of zijne almacht buitensluit, miskent, is eene onzinnige afdwaling van de menschelijke rede, eene vrucht van hoogmoed, eigenwaan, die haar in teugellooze vaart laat rondzwerven en ongerijmdheid op ongerijmdheid stapelt.
Hubert Sassen.