Seminariën.
Wij deelen op de volgende bladzijde twee gravuren meê, voorstellende het groot- en klein seminarie in het aartsbisdom Utrecht, zooals wij later andere dergelijke monumenten uit de beide deelen Nederlands zullen meêdeelen. De beide gestichten werden door offergiften en vrijwillige bijdragen gebouwd. De studiën in het klein seminarie vragen doorgaans zeven of acht jaren. Onder deze studiën bekleedt eene grondige beoefening der oude talen, die machtige hefboomen voor de wijsgeerige en godgeleerde wetenschappen, de voornaamste plaats. Vervolgens komen: nieuwere talen, algebra, meetkunde, natuur- en sterrekunde, oudheden, en voornamelijk de gewijde en ongewijde geschiedenis, zoo grondig mogelijk bestudeerd, vooral die punten, waar het ongeloof eene vaste stelling zoekt in te nemen tegen het geloof. Eindelijk worden een of twee jaren gewijd aan de beoefening der wijsbegeerte, en ziedaar den jeugdigen kweekeling de deur geopend voor de eigenlijk godgeleerde studiën.
De theologische studiën op de groot-seminariën vereischen gewoonlijk vier jaren. Het spreekt van zelf dat eerst hier de seminarist zich, om zoo te spreken, in zijn eigenaardig element gevoelt. Hier ontdekt hij de onderlinge betrekking, die er tusschen de leerstukken bestaat; hier ontwaart hij hoe het eene geloofstuk uit het andere voortvloeit; hier vindt hij de ophelderingen en bewijzen, die de verschillende leerstukken elkander verstrekken; hier, in één woord, ziet hij hoe het oude Verbond het nieuwe voorbereidt.
De instelling van soortgelijke scholen dagteekent van voor eeuwen, men vindt er reeds spoor van in de IVe eeuw. Verschillende schriften van bisschoppen uit de eerste tijden, gewagen van gestichten van dien aard, en zij bereikten in de VIe eeuw te Rome een buitengewonen bloei. De regeling van de scholen, ter opleiding van priesters, dagteekent van het Concilie van Trente.