Op kijk-uit.
‘Als een perel op een zilveren veld, zoo is Engeland in den onmeetlijken Oceaan,’ luidt een geliefkoosd engelsch spreekwoord, dat veel waarheid bevat. Het is natuurlijk dat de Engelschman fier is op zijn vaderland zooals hij het is op zijn ponden sterling, en natuurlijker nog dat hij, bij het vele schoone 't welk het oude Engeland oplevert, de keerzijde onbemerkt laat.
Ja, Engeland is een' perel gelijk; en hierbij denken wij aan den onschatbaren rijkdom dien de grond oplevert, en tegelijk aan de onnoemelijke schatten welke diezelfde bodem verbergt, als wilde hij den sterveling, die op zijne oppervlakte zwoegt, uitdagen om hem die te ontnemen.
Door zijne natuurlijke ligging is Engeland van alle landen afgescheiden, overal is het omgeven door de zee, welke een bolwerk vormt sterk genoeg om den grootsten veroveraar te weren. Men denke slechts aan den eersten Napoleon, die jaren van zijn leven zou hebben gegeven, zoo hij zijn haat had kunnen koelen aan zijne vijanden, die hij overal vond en nergens kon bereiken, die met hun goud den oorlog tegen hem aanvuurden en tegen wie zijne legers onmachtig waren.
Maar van een anderen kant is de zee voor Engeland een bezwaar, en wel in zooverre dat zij eene ruime gelegenheid kan geven aan talrijke smokkelaars om aan de belastingwetten te ontsnappen, en koopwaren binnen te smokkelen of uit te voeren zonder daarvoor het verschuldigde aan den fiscus te voldoen. Daartoe heeft het land een leger van beambten noodig, die van de hooge kusten de zee bewaken en met hunnen kijker de schepen en scheepjes bespieden, welke de kusten bevaren. Zulk een kustwachter stelt onze gravure voor op het oogenblik dat hij, met den kijker op den arm, van zijn verheven post op de onmeetlijke watervlakte ziet, of misschien ook ginds in de verte voor hem eene aanhaling zal te doen zijn.