Frankrijks tuin.
Kent gij de schoone landstreek die men Frankrijks lustwarande noemt?’ vroeg een jeugdig schrijver bij den aanhef eener beschrijving van zijn geboortegrond. ‘Kent gij die schoone, landstreek waar men in weelderig groene dalen, door een grooten stroom en meerdere rivieren doorsneden, de zuiverste lucht inademt? Neen, gij hebt haar nooit gedurende de schoone zomermaanden doorkruist, of geruimen tijd bracht gij door in vervoering over die schoonheden der natuur aan de oevers van den stroom, u bezig houdende met dit moeilijke vraagstuk, dat gij niet tot eslissing kondt brengen: aan welken oever zou ik liefst mijne woontent opslaan?’
Dit en veel meer zegt de schrijver over zijn geboorteland. Zeker de taal die hij gebruikt is geestdriftig, zijne woorden zeggen veel schoons, maar is het ook alles waarheid wat hij zegt, is het alles goud wat er blinkt? Een ieder die Tours en zijne omstreken mocht bezoeken, stemt met dezen jeugdigen Franschman in, want hij herinnert zich het vele schoone, het vele verrukkelijke wat zijne oogen aanschouwden, waarin zijne ziel zich verlustigde.
Zulk eene schoone natuur in al hare bekoorlijkheid te schetsen kan het doel van dit opstel niet zijn; want behalve dat het onze krachten te boven gaat, zou eene vluchtige schets reeds een tamelijk boekdeel vereischen, en wij mogen hier slechts over eenige regelen beschikken. Om echter hen, die gaarne iets van de schoone landouw willen weten, eenigszins te vreden te stellen zullen wij pogen in eenige trekken het land te doen kennen en het als bij vogelvlucht in oogenschouw nemen.
Moet men de geschiedschrijvers der Touraine (zoo noemde men vroeger de provincie Tours) gelooven, dan mochten de bewoners dezer bevoorrechte landstreek op de hoogste oudheid roemen. ‘Turnus,’ zoo verhalen zij, ‘een italiaansch koning uit den voortijd, was door de overwinningen van den trooiaanschen held Aeneas uit zijn geboorteland en koningrijk verdreven en had met een gedeelte zijner overwonnen onderdanen in het hartje van Gallië een rijk gesticht; aan Turnus heeft de stad Tours haren naam ontleend, dus is het uitgemaakt dat hij haar heeft gebouwd.’ Over de waarheid hiervan behoeven wij niet te redetwisten, het is genoeg dat wij het laatste vers van Virgilius aanhalen, waarin hij spreekt van zijn overwonnen denkbeeldigen held:
Vitaque cum gemitu fugit indignata sub umbras,
waardoor de dichter den held zijner fantasie na volbrachten dienst onmeêdoogend ter schimme zendt. Nogtans fier op die afkomst pronkt de nazaat gaarne met den held, die de stichter heette van zijn roem, en herhaaldelijk vindt men gewag gemaakt van de volksfeesten in de mideleeuwen die door tooneelen werden opgeluisterd aan het leven van Turnus den koning ontleend.
Het is gewis aan dezen nationalen roem dat de afkeer te danken was, dien de oude Turonen (bewoners van Tours) bezielde tegen de afstammelingen van dien grooteren held, Aeneas, voor wien hun voorvader moest bukken en wien hij zijn Latiuin moest afstaan. Het is bekend, dat de Turonen, bij de verovering van Gallië door Julius Cesar, door hunne druiden of priesters werden aangespoord om een heldhaftigen tegenstand te bieden. Het mocht evenwel niet helpen, want zooals hun stamvader voor den trooiaanschen veroveraar moesten ook zij bukken voor de afstammelingen van dien held. Gedurende vijf eeuwen waren zij aan de Romeinen onderworpen en vielen bij de groote volksverhuizingen eerst aan de Visigothen in 480 en weldra in 507 aan de Franken onder Clovis ten deel. Sinds bleef Touraine deelen in het lot van het groote koningrijk waaraan het eindelijk onafscheidelijk werd vast gemaakt.
Door een hoogen bergketen tegen den Noordenwind beschut, wordt deze landstreek door de zon van het Zuiden beschenen, wier warmte nogtans genoegzaam door de heerschende zee-winden wordt afgekoeld om een weelderig, zacht klimaat te vormen, waarin de meeste zuidelijke gewassen tieren. Zoo vindt men in deze bevoorrechte landouw de altijd groenende laurieren, die er in verschillende soorten gevonden worden, de granaatappelen, den vijgenboom enz. die er jaarlijks bloeien en rijke vruchten dragen. Zorgvuldig gedane waarnemingen over een tijdvak van twintig jaren hebben doen zien dat het verschil van climaat tusschen Tours en Nizza in den Zomer slechts anderhalven graad, in den winter hoogstens twee graden beloopt.
Ook het dierenrijk deelt in den rijkdom waarin zich de zuidelijke landen verheugen, men vindt er den edelmarter, het hermelijndier enz., terwijl eene menigte vogels van de verschillendste soorten zich in de bosschen ophouden.
Naast het reeds bovenaangehaalde getuigschrift dat den lof van de schoone landstreek verkondigt, zullen wij dat plaatsen van den beroemden Kardinaal Bentivoglio, in der tijd nuntius van den Paus bij het hof van Frankrijk, die in 1619 alhier het herstel zijner gezondheid kwam zoeken. In een brief aan den gezant van Spanje zegt hij het volgende: ‘Maar laat ons terugkomen op de stad Tours, op dat heerlijke land, dat men een Arcadië zou kunnen noemen zoo het een Sannazar had om zijn lof te bezingen. Maar al ontbreekt deze naam, toch heeft zij er een die niet minder schoon moet klinken, want in waarheid zij is Frankrijks Tuin, vooral wanneer men haar beschouwt waar de Loire hare weelderige oevers uitspreidt en vlakten vormt zoo rijk aan schilderachtige gezichten.’
Het is uit dezen tuin van Frankrijk dat wij voor onze lezers eene enkele bloem hebben geplukt, die wij hun aanbieden in het heerlijke landschap dat een vijver in de Touraine voorstelt. Bloemen als deze vindt men er velen, maar zij geeft niet te min eenig denkbeeld van de schoone en rijke natuur waarin zich daar de mensch, de koning der schepping, mag verheugen.