De kerktaal
Klimmen wij tot de oudheid op dan zien wij het latijn tot aan de uiteinden der toen bekende wereld heerschen; de Euphraat en de Theems waren door het latijn verbonden; het grieksch kon alleen eenige veroveringen in klein Azië en op eenige eilanden in de Middellandsche Zee behalen. Het latijn was de taal der koningen dezer wereld; zjj alleen kende het woord majesteit dat in de grieksche taal niet kan worden weêrgegeven. Het latijn was een taal van veroveraars en is het nog; of wat zijn onze missionarissen anders, die met het latijn gewapend, wildernissen binnendringen en hare bevolkingen bekeeren? Het is waar, de Romeinen konden slechts den Euphraat bereiken, en voor de missionarissen is geen plek der aarde ongenaakbaar.
Was het latijn allereerst de taal der verovering, later werd het de taal der beschaving. De roomsche Pausen zonden hunne afgezanten te midden der barbaarsche volksstammen, die Europa bedekten. Geen andere taal mochten de gezanten, die mannen van moed en kracht, spreken dan de taal der Kerk. Aan dit bevel gehoorzamend dwongen zij de barbaren het hoofd te buigen en God te vereeren in de taal, waarin zij hun de leer des Gekruisten kwamen prediken. Waar het latijn grond won, vestigde zich onmiddellijk de beschaving, en waar deze wonderen deed, wisten de menschen geen betere taal te vinden om die aan het nageslacht te verkondigen. Standbeelden, gedenkpenningen, geldstukken ontvingen latijnsche opschriften en het marmer droeg met fierheid het latijn, dat in gouden letteren op zijne oppervlakte was geschreven.
In onzen prozaïschen tijd moet het latijn van het marmer verdwijnen; is het wellicht omdat de vereerden niet altijd zulk eene taal waardig zijn?
Eindelijk werd het latijn de taal der wetenschap. De scheppende geniën namen haar aan om hunne gedachte uit te drukken. Van af de lange reeks der Kerkvaders tot de beroemde wetenschappelijke mannen, de uitstekendste geleerden der voorlaatste tijden, zien wij alle vakken van godgeleerde en profane wetenschap in het latijn behandeld. Eene onnoemelijke menigte van godgeleerden, geschiedschrijvers, geneesheeren, dichters, oudheidkundigen enz. overstroomde Europa met hare latijnsche werken. Al de andere talen liggen begraven in de oude monumenten, al de anderen zijn dood, het latijn, hoewel een doode taal, leeft en zal nimmer sterven.
Het verwijt van zekere godsdienst dat de Katholieke Kerk eene taal gebruikt welke hare kinderen niet verstaan kan deze niet treffen. Bij de Protestanten bestaat het voornaamste deel der godsdienstoefening in de predikatie, bij de Katholieken daarentegen in het offer. De predikatie geschiedt bij beiden in de volkstaal, maar waartoe behoeft het offer in de moedertaal opgedragen te worden? De woorden, die er bij worden uitgesproken, worden door niemand gehoord, de priester spreekt ze zacht, maar de geloovigen vinden ze in hunne gebedenboeken in hunne eigen taal terug. Moeten de Protestanten den Bijbel lezen, bij de Katholieken is dit niet het geval, en bij deze is dan ook een Bijbel in de volkstaal geene noodzakelijkheid.
Wanneer niet-Katholieken over onze kerktaal spreken, nemen zij een toon aan, als ware het latijn voor ons een volkomen onbekende taal. Welke Katholiek zal dit niet ontkennen? Vinden wij in onze gebeden niet alles in de moedertaal overgebracht, wat aan het altaar gesproken wordt? Is er ééne plechtigheid in de Kerk, waarvan het wezen, de inhoud, tot zelfs de kleinste bijzonderheden, voor ons verborgen blijven. Wordt ons niet de Mis, de wijze, waarop de Sacramenten worden toegediend, de verschillende wijze van godsdienstoefening op het duidelijkste verklaard?
Niet één Katholiek kan zich verontschuldigen, zoo hij zich in de Kerk niet in gemeenschap bevindt met den priester, die aan het altaar den dienst doet. Hij, die lezen, maar ook hij, die niet lezen kan, is in staat van elke handeling des priesters rekenschap te geven; er geschiedt niets aan het altaar, dat voor iemand, wie dan ook, onbekend behoeft te blijven.
Dat het volk, vooral het lagere, de woorden der kerktaal niet verstaat, kan alleen strekken om zijn godsdienstigen eerbied te verhoogen. Al wint het verstand er niet bij, de eerbied moet er noodzakelijk door toenemen. Immers, hij die niet begrijpt, begrijpt beter dan hij, die slecht begrijpt en behoeft de geloovige in onze kerken de zinnen niet te scherpen om duidelijk de woorden te verstaan en te begrijpen, die de priester spreekt, des te beter kan hij het hart verheffen. En hoe zou hij zich beklagen over eenen godsdienst die alles voor hem doet, geen enkele zijner behoeften onbevredigd laat, hem vergezelt van de wieg tot aan, en zelfs tot over het graf!
Het vergaderde Concilie geeft met zooveel andere Conciliën een treffend bewijs van het nut der latijnsche kerktaal. Zonder deze was een Concilie onmogelijk; of kunnen de protestantsche predikanten uit geheel de wereld eene algemeene synode houden? Is de verwarring onder hen nu groot, hoe groot zou die zijn als op de Synode ieder zijn eigen taal sprak; de babelsche verwarring zou hare weêrga gevonden hebben.