De oorsprong van den Godsdienst der Turken.
De godsdienst der Turken, die in half Azië, noordelijk Africa en Europeesch Turkije beleden wordt, heeft zijnen oorsprong te danken aan Mahomed, die in het jaar 569 te Mekka geboren werd. Hij behoorde tot den edelsten arabischen stam, dien der Koreïschiten en tot de familie Haschim, aan wie het opzicht der Caába, het heiligdom der Arabieren, was toevertrouwd. De Caába is een vierkante tempel met een toren van denzelfden vorm en was tijdens de geboorte van Mahomed aan den dienst der afgoderij gewijd. Mahomed was vroegtijdig een wees, werd opgevoed door zijn oom Abu- Taleb, die de sleutels der Caába bewaarde en trad kort na zijn 25e jaar in het huwelijk met eene rijke weduwe, Kadidscha geheeten.
Na zijn 40e jaar bracht hij jaarlijks een maand in stille afzondering door in de spelonk Hara van een nabij Mekka liggenden berg. Hier had hij, zooals hij beweerde, verschijningen, en in het jaar 610 herhaalde hij dat de engel Gabriël hem verschenen was en de zending had opgedragen van de zuivere leer van Abraham te gaan herstellen. Een klein aantal personen, aan wie hij deze mededeeling deed, geloofde in hem en noemde hem een profeet.
Tengevolge veler verdrukkingen zagen de volgelingen van Mahomed zich genoodzaakt naar Ethiopië te vluchten, en hij zelf moest zich een tijd lang buiten Mekka verbergen. Doch weldra kwam Mahomed in de stad terug en verhaalde, dat hij op zekeren nacht door den engel Gabriël naar Jerusalem en van daar naar den Hemel gevoerd was. De Engel droeg een gouden schild, waarop geschreven stond: ‘Er is slechts één God en Mahomed is zijn profeet!’ liet hem alle heerlijkheden van het Paradijs aanschouwen met de belofte dat allen die smaken zouden, welke hem in zijn strijd tegen de ongeloovigen ondersteunen wilden.
Dit hielp: vele inwoners van Mekka verklaarden zich overtuigd en voegden zich bij hem. En toen nu ook een aantal burgers uit de stad Jatsreb zich voor hem verklaarde, werd hij den Koreïschiten te machtig en besloten deze hem om het leven te brengen. Zij omringden des nachts zijn huis en zouden hem zeker hebben vermoord, indien zijn getrouwe Ali hem niet gewaarschuwd en tot de vlucht aangespoord hadde. Het gelukte Mahomed te ontkomen, en hij bereikte ongedeerd de stad Jatsreb, of zooals zij later genoemd werd Medina d.w.z. Profetenstad. Die vlucht van Mahomed, door de Arabieren Hedschra genoemd, had plaats op den 15 Juli 622, en op dien datum beginnen de Turken hunne tijdrekening.
In Medina nam Mahomed's partij met den dag in kracht toe, en een onverzoenlijke haat ontstond tusschen haar en de Koreïschiten. Mahomed leerde zijne volgelingen de verschillende stellingen van zijnen godsdienst, waardoor de afscheiding tusschen hen en zijne vijanden scherper afgeteekend werd. Hij gebood hun te gelooven in één God, den looner van het goed en den straffer van het kwaad, de tien geboden en de besnijdenis der Joden aan te nemen, den Vrijdag plechtig te vieren, Jezus als een profeet, maar Mahomed als een grooteren te erkennen. De veelwijverij werd door hem toegestaan, maar ook het religieuse leven aanbevolen en het bidden voor overledenen als een plicht voorgesteld. De verzameling zijner leerstellingen werd later de Koran geheeten.
De strijd tegen de Koreischiten kreeg weldra een voor hen bedenkelijk karakter. Toen Mahomed hen in 623 geheel verslagen had, ofschoon hun leger driemaal sterker was dan het zijne, vermeerderde diens partij zoodanig, dat hij hen tot een wapenstilstand dwong. In de volgende jaren sloot hij verdragen met vele aziatische vorsten, o.a. met dien van Perzië, en gaf eindelijk in 629 toe aan het venlangen zijner aanhangers door met een leger van 10000 man tegen Mekka op te trekken. Hij nam de stad in, doemde de geheele bevolking tot slavernij en doodde eenigen zijner verbitterdste vijanden.
Zijn eerste werk was daarna een bezoek aan de Caába. Op een witten kameel gezeten, reed hij aan het hoofd van duizenden naar het heilig gebouw, hield aan den ingang een aanspraak tot zijne vrienden en trok daarop, door hen gevolgd, zeven malen rondom den tempel. Eindelijk trad hij binnen, verbrijzelde de afgoden, die hij vond en raakte den zwarten steen aan, dien de engel Gabriël volgens zijne bewering wit uit den hemel had gebracht.