De plantentuin te Parijs.
De tuin van het Museum of, om den meer populairen naam te gebruiken, de Plantentuin te Parijs wordt algemeen als de schoonste en leerrijkste wandelplaats van Frankrijks hoofdstad beschouwd. De eerste bestemming van dit lustoord was een plantentuin tot bevordering der medicinale studiën, volgens het gevoelen, vroeger algemeen in de geneeskunde in zwang, dat elke ziekte door afkooksels van kruiden, bladeren, bloemen of wortels kon genezen worden; met het doel dus om de jongelieden de studie der medicijnen te vergemakkelijken werd hij aangelegd onder Lodewijk XIII, nadat eerst onder Hendrik IV eene poging daartoe was beproefd door zekeren Jean Robin, genees heer van Koningin Maria de Medicis, gemalin des konings. Onder de regeering van Lodewijk XIII waren het Héroard, Charles Bouvard, maarvooral Guy de Labrosse, alle drie geneesheeren van den koning, die de eerste gedachte van Jean Robin wederom opnamen en met kracht doorzetten. De laatste verkreeg eindelijk van den koning de lang gewenschte toestemming om niet ver van de Seine een huis met 18 bunders land te koopen voor de som van 67,000 livres. Héroard werd opperintendant en Guy de Labrosse intendant van den tuin benoemd, die den naam ontving van Jardin Royal des plantes mcdicinales (Koninklijke tuin van geneeskundige planten.) De laatste schetste de plannen voor den nieuwsn aanleg en verzamelde in den tuin alle plantensoorten, die hij kon bijeenbrengen zoowel in Frankrijk en zijne koloniën, als in den vreemde, waartoe hem vooral de in ongenade gevallen Jean Robin, geneesheer van Maria de Médicis, behulpzaam was.
In 1636, een jaar nadat hij van den koning het verlof had bekomenden tuin aan te leggen, telde zijne verzameling van planten reeds 1800 verschillende soorten, zoodat Labrosse in 1640 reeds het plechtige openingsfeest van den plantentuin kon vieren, waarin terzelfder tijde de geneeskunde werd onderwezen. De betrekking van opperintendant van den plantentuin bleef onafgebroken verbonden aan die van eersten lijfarts des konings tot het jaar 1730, toen zij aan den geleerden scheikundige Charles Franqois Dufay de Cisternay werd opgedragen, die haar bij zijn dood aan den beroemden Buffon achterliet.
Buffon vond den tuin bijna nog geheel ingericht volgens het eerste plan van Guy de Labrosse. Zijn voornaamste gedeelte vormde een uitgestrekt parallelogram grenzende ten Zuid- Westen aan de opgerichte gebouwen, ten Noord- Oosten aan een muur en ten Noord- Westen aan eene laan van olmboomen. Aan den voet der gebouwen strekte zich het groote park uit, dat in regelmatige afdeelingen verdeeld was voor de geneeskundige planten. Een vijverkom met eene fontein prijkte in het midden van dit park, terwijl de gebouwen, die het begrensden, eene oranjerie en drie ‘serres’ of broeikasten vormden.
Getrouw aan het plan van zijn voorganger richtte Buffon den tuin in tot eene school voor het onderwijs in de natuurlijke historie, en veranderde zijn naam in dien van Tuin des Konings. De aankoop van nieuwe gronden maakte het hem mogelijk om den tuin tot aan de Seine door te trekken, hem daarenboven ook nog aan den kant van het Noorden en Noord- Westen uit te breiden en voor de verschillende kabinetten, voor de gehoorzalen en boekerijen nieuwe gebouwen op te doen trekken. Hij stierf in het jaar 1788 en werd opgevolgd door den burggraaf Flahaut de la Billarderie, die in 1791 als emigrant Frankrijk verliet en Bernardin de Saint- Pierre tot opvolger had. De schrijver van de Etudes de la Nature was de laatste opperintendant van den koninklijken tuin. Gedurende het Schrikbewind werd de voormalige koninklijke tuin veranderd in een Museum van Natuurlijke Historie, waarover het beheer en toezicht werden toevertrouwd niet meer aan een daartoe opzettelijk benoemd opperintendant, maar aan een raad van professoren onder een voorzitter, jaarlijks uit den raad gekozen.
Maar in dit Museum van Natuurlijke Historie, had men wel plantenen ook geraamten en opgezette dieren, maar de levenden ontbraken bijna geheel en al. Reeds had Bernardin de Saint-Pierre de noodzakelijkheid bewezen om ook deze daarin op te nemen, maar de armzalige schatkist liet het niet toe, tot dat eene zekere kunstgreep daarin uitmuntend te pas kwam. De procureur-generaal van Parijs gaf een bevelschrift uit volgens hetwelk alle levende wilde beesten, die te Parijs werden ten toon gesteld, omdat zij voor de publieke veiligheid gevaarlijk waren, door de policie naar het Museum van Natuurlijke Historie zouden gebracht worden, waar aan den eigenaar de verschuldigde schadeloosstelling zou uitbetaald en de dieren op de kosten der stad zoudenon derhouden worden. Dit bevel, dat door niemand verwacht werd, moest onverwijld zijne uitvoering bekomen, en in weinige uren waren alle partikuliere menageriën van Parijs naar den tuin overgebracht. Weinig tijds daarna werd deze verzameling verrijkt met die van de koninklijke menagerie van Versailles en door de opbrengst eener klopjacht in het park van Riancey. Deze echt revolutionaire oprichting van den dierentuin, door den procureur-generaal van Parijs op eigen verantwoordelijkheid bevolen en teneinde gebracht, droeg de geheele goedkeuring weg van de Nationale Conventie, die over dezen maatregel zoo te vreden was dat zij, niettegenstaande de schatkist ledig was en buitenlandsche oorlogen en binnenlandsche onlusten haar meer dan ooit bedreigden, aan den plantentuin eene te gemoetkoming schonk van 337,232 francs.