De oudheidkundige.
Er is een soort van menschen, die de natuur op eene eigenaardige wijze beschouwen. Dezulken vinden eene plaats alleen aantrekkelijk, wanneer daarin een oud, geheel of gedeeltelijk vervallen rooverslot staat, waarvan de gevel nog met versierselen, van zooveel en zooveel jaren geleden, is opgetooid, op welks torentjes eenige verroeste weerhanen draaien en boven welks poorten een in steen gehouwen wapen prijkt, terwijl vooral de noodige openingen niet mogen vergeten worden, die een welkom verblijf bieden aan steenuilen, en meer dergelijke luchtbewoners.
Deze soort van menschen zijn de verzamelaars van oudheden.
Gekleed in een vaal en versleten jasje, een broek waar hij reeds jaren is uitgegroeid, een hoed, die ook niet van het laatste model meer is, tegen alle tochten gevrijwaard door eenen doek. wellicht eene erfenis zijner grootmoeder, gaat de koopman in oudheden op avontuur uit. In zijn éénen zak rust de welgevulde beurs; want eene moderne portemonnaie draagt de man niet. In den anderen heeft hij een vergrootglas en een stukje lood om de edelgesteenten te toetsen; terwijl eene lorgnet of pince-nez om zijn hals hangt. In de hand draagt hij een katoenen parapluie, al is het weder bij het uitgaan nog zoo schoon - hij mocht eens koperen platen of boeken koopen en bij het naar huisbrengen dezer kostbare zaken kan het regenen - zij kunnen nat worden, - schrikkelijke gedachte! Gaat de reis over land, dan draagt de verzamelaar eene leêren tasch over den schouder, waarin een stuk zeemleer, een spons, een fleschje met olie, een doosje met boensel, alsook een stuk schuurpapier geborgen is, een en ander om dezen of genen schat met den meesten spoed te kunnen schoonmaken.
Natuurlijk zijn er verschillende soorten van verzamelaars, gelijk er verschillende soorten van liefhebberijen zijn. Vrienden van oude boeken vindt men wellicht het meest. Op de markten onzer groote steden heeft men overvloedig gelegenheid de lompe houten tafels te bewonderen, waarop men den schat der oude verscheurde boeken ziet uitgesteld. In de boeken steken briefjes met de prijzen. Daarnaast zit de bouquinist Welk geluk voor een oudheidkundige, wanneer hierheen een Elzevier mocht verdwaald zijn of als hij een Incunabel mocht vinden, waarvan de ongeletterde verkooper de waarde niet kent. Vindt de verzamelaar hier geen buit, misschien maakt hij betere zaken in de nabijzijnde kelders. Hij is hier zoowel als daar bekend. De bezitter laat hem uren lang de schatten der boekdrukkunst of der litteratuur doorwoelen. De boekverzamelaar is meestal een oude rentenier, een gepensioneerde schoolmeester, een uit de mode geraakte geleerde - lieden, die zeker wel smaak en kennis, maar niet altijd geld genoeg hebben. De kramen der oude boekenverkoopers zijn hun een soort van Californië.
De oudheidkundige, die in wapenen handelt is een even onvermoeide reiziger. Hij schommelt in de oude kleêren-winkels, in de achterbuurten der kleinere en grootere steden, waar hij zich eerst door eene rij oude kleêren, gescheurde laarzen en smerig keukengereedschap een weg naar de eigenlijke woning moet banen; want in de groote steden zijn de voorwerpen zijner liefhebberijstudiën meestal in die buurten verborgen, waar de onbegrijpelijk lange rok, dien wij gewoonlijk slechts nog bij de poolsche joden zien, als een nieuwtje ten toon hangt. ‘Mijnheer X, ik heb van daag wat voor u, ietst buitengewoons,’ aldus wordt de binnentredende aangesproken en zoo neemt de handel een aanvang.
Voor de aanvallen der verzamelaars zijn noch stedelingen, noch landlieden beveiligd. Heeft hij van eenen of anderen herbergier - gewoonlijk zijn deze zijne berichtgevers - of van voerlieden gehoord, dat bij een boer ginds op den uithoek van het dorp, allerlei zeldzaam voddengoed staat, dan is hij er ook bij. Der familie is het bezoek van den eenvoudigen ouden heer uiterst welkom. In het eerst loopt het gesprek over onverschillige zaken, eindelijk beginnen de stoutmoediger geworden kinderen de tasch van den reiziger en den hoed, dien hij in een hoek op een stoel gelegd heeft, uit te pakken.
‘Te drommel,’ zegt de boer, ‘wat zijn dat voor oude vodden?’
‘O, ik koop gaarne zoo iets,’ antwoordt de verzamelaar op een onverschilligen toon.
‘Hemel ja! wij hebben ook nog zoo iets.’
‘Is het mogelijk? laat eens zien.’
‘Kaatje en Leentje, haalt dien ouden porceleinen trekpot, dien korf met boeken, dat schilderijke, dat op moeders slaapkamer hangt, en dat stuk ijzer eens naar beneden, dat onze Piet verleden Dinsdag uit het aardappelenveld heeft gehaald. Maar voorzichtig.’
De verzamelaar gaat rechtop zitten, neemt zijn zeemleer en zet de pince-nez op den neus. Nu komen trekpot, boeken, schilderijke, en ijzer voor den dag. Intusschen is de tijding in het dorp reeds verspreid, dat een vreemde heer daar is, die oudheden komt koopen. De verzamelaar beziet het schilderijke nauwkeurig; - half lachend, half vragend zijn de blikken der omstaande familie op hem gericht.
De huisvader denkt; ‘ik ben toch nieuwsgierig of het iets zal opbrengen.’ De kinderen weten niet wat er gaande is, - de vrouwen zien den ‘dommen ouden heer’ met een spottend glimlachje aan, die voor oude vodden geld wil geven, - achter aan de deur komt echter de grootmoeder geloopen. Zij heeft van den indringer gehoord, die hare oude, dierbare familiestukken afkoopen en meênemen wil. Heeft de verzamelaar werkelijks iets gevonden, zoo moet hij den koop sluiten, alvorens de oude daartusschen komt, want zij wil de dingen niet verlaten, die het haar in ouderdom niet toegeven.
Ziedaar het tafereel der nevenstaande gravure.
De kooper van oudheden schijnt inderdaad eene vangst gedaan te hebben, het schilderijke en de trekpot zijn alleen de reis waard en de landman staat verstomd over de kostbare schatten, waarvan hij zonder het zelf te weten de eigenaar is.
Niet altijd evenwel is de verzamelaar zoo gelukkig; dikwijls vindt hij zich bedrogen. Heeft hij echter eene gelukkige vondst gedaan, dan keert hij vreugdevol naar zijn opkamerke weêr, waar al zijne schatten in bonte verscheidenheid door elkander liggen geschaard en waartoe zelden aan een bezoeker toegang wordt verleend.