In Westphalen.
Iets beters nog dan de zoo beroemde westphaalsche hespen kenmerkt onze oostelijke naburen: het is de bekende gulhartige westphaalsche gastvrijheid, jegens allen uitgeoefend die haar met vertrouwen inroepen. De teekenaar van bijgaande gravure heeft ons dien nationalen karaktertrek meesterlijk voorgesteld in de gulle ontvangst welke aan dien Slowak te beurt valt bij een boerengezin. Zijne teekening doet ons kennis maken met het inwendige van eene westphaalsche boerenhuizing; aan den haard, met zijnen landelijken ketelhaak, zit de boer in den gemakkelijken patriarchalen leuningstoel, een erfstuk van zijne voorouders, van waaruit hij de geheele woning kan overzien. Maar op dit oogenblik is zijn oogslag afgewend van het gewone tooneel zijner werkzaamheden, waar thans ook zijne daglooners bezig zijn, hij is geheel en al verdiept in het aanschouwen van den vreemden gast, die zich het overschot van den krachtigen, voedzamen maaltijd goed laat smaken. Het oog der kinderen is eveneens aan de zeldzame verschijning vastgehecht; het jongste, blijkbaar niet geheel en al gerust over den ruwen man, heeft aan de zijde van moeder zijn heul en troost gezocht, terwijl het oudste meisje, half achter haar broêrtje verborgen en over zijn schouder heen blikkend, eveneens dicht genoeg bij moeder heeft plaats genomen.
En de vreemde dan? Het is wonder; hij is een mensch zooals zij en toch komt hij hun zoo zonderling voor, alsof hij een wezen uit eene geheel andere wereld ware. Zijn hoofd is met een breed geranden hoed bedekt, waaronder de in het midden van het hoofd gescheiden haren tot op de schouders nederdalen. Het onderkleed van grof lijnwaad is met vet doortrokken om het tegen de geheele reis bestand te maken. Tot mantel deken, en eenige beschutting bij dag en bij nacht dient hem de vilten bunda, welker eene mouw van onderen dichtgenaaid een zak vormt, waarin hij allerhande kleinigheden bergt. Het weinige gereedschap, zijn tangetje enz. is met zijn koopwaren in en aan een eenvoudigen reiszak geborgen en gehecht, welke laatste met een koperen Christusbeeld prijkt. Bij zijn eerste verschijnen aan de deur der gastvrije woning heeft hij zijne muizenvallen te koop geboden en daarbij zoo begeerig naar de nog gedekte en met het overschot van het middageten voorziene tafel geblikt, dat de goede huisvrouw, die geen muizenvallen noodig had, het niet van zich kon verkrijgen om hem ongetroost en ongevoed weg te zenden.