De Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijEen Winterreisje in Duitschland
| |
[pagina 311]
| |
meening van den geleerden, ieverigen, uiterst smaakvollen en humoristischen schrijver, den geachten heer Aug. Reichersperger een nuttig, lofwaardig werk hebben verricht; want deze groote christelijke archeoloog drukt zich immers in zijn boek: Die gothische Kunst im GegenwartGa naar voetnoot1), volgender wijze uit:..... ‘het is niet noodzakelijk dat men kunstenaar zij, men moet geene uitgebreide aesthetische (schoonheidsleerende) kennissen bezitten om tot de verheerlijking der christenkunst, de overtuigendste en stoutste wijze om de kracht der christelijke leer uit te drukken, het zijne te kunnen bijdragen. Elke historische of liturgische (tot de kerkgebruiken betrekkelijke) aanteekening welke, op wat manier ook, zich aan een christengedenkstuk verbindt, schenkt aan dit, indien wij ons aldus mogen uitdrukken, het leven, door dien zij het voor het overige der menschen verstaanbaar maakt.’ Deze aanhaling diene, bij gebrek voor iets anders, om u te overtuigen dat men, zelfs voor de vervelendste dingen, nog verzachtende omstandigheden bijbrengen kan. Nu is het tijd dat wij, ofschoon tegen mijnen dank, het onovertroffen domgebouw verlaten om het Keulsch stadhuis en wat dit merkwaardigs bevat te gaan bezichtigen. Misschien zou ik u hier eerst, al ware het maar in korte woorden, iets of wat moeten zeggen over eenige andere merkwaardige gebouwen uit de hoofdstad van het Rijnland, als daar zijn: de H. Ursula- en H. Gereonskerken, die der H. Apostelen, de nieuwe Synagoge, het nieuwe Museum, het aartsbisschoppelijk Museum, enz., doch na zoo onlangs in een enkel monument als het ware alle mogelijke kunstschatten verzameld gezien en bewonderd te hebben, gevoel ik, rechtuit gesproken, hier weinig lust toe, en ik ben zoo vrij te durven veronderstellen, beminde lezer, dat gij dit in dezen oogenblik van mij niet verlangt. Stappen wij dus maar dadelijk op het genoemde stadhuis af, voor welk ik eene enkele uitzondering wil maken, aangezien dit sticht, zoowel in bouwstijl als in bestemming, bijna toch teenemaal van dat, waar wij ons zoolang hebben bij stil gehouden, verschilt. Denkt ondertusschen toch niet, beminde lezers en lezeresse (indien eene enkele dezer laatste soort het geduld gehad heeft mij tot hiertoe te volgen) dat wij voor een gebouw als de raadhuizen van Brussel en Leuven, of zelfs niet als dat van Gent, gaan stilhouden. O, neen! verre zij van daar! Het Keulsche Raadhuis biedt uiterlijk maar weinig schoons aan, en ware het niet dat het inwendig belangrijke dingen bevat, ik hadde mij zeker onthouden u er de bezichtiging van voor te stellen. Slechts zijn oude, in eenen onnoemelijken stijl herstelde - misschien zou men beter zeggen bedorven - toren, en zijn half nieuwerwetsch voorgebouw (een porticus met loge) trekken de aandacht des voorbijgangers tot zich. Het stadhuis is niet zeer groot en bevindt zich voor een weinig uitgestrekt plein. Zijn porticus is omtrent het midden der 16e eeuw in renaissanceGa naar voetnoot2) stijl gesticht; het draagt in zijne voorzijde verschillende latijnsche opschriften ter eere van Julius Caesar, Augustus, Constantinus den Groote, enz. benevens een niet van waarde ontbloot steenen halfbeeldwerk, dat langs eene zijde Samson en den Leeuw, en langs de andere Daniël in den Leeuwenkuil, verbeeldt, zinspelingen op den inhoud eener sage, volgens welke over meer dan duizend jaar zekere aartsbisschop met het doel om zich over eene onderstane beleediging te wreken, eenen burgemeester van Keulen in eenen leeuwenkuil zou hebben willen lokken. Het inwendige, gelijk ik reeds zegde, levert meer belangrijks op; hier zijn vele deelen in hunnen ouden staat bewaard gebleven of toch op eene min slechte manier hersteld geworden. De muurschilderingen des portaals en van den grooten trap, sedert weinige jaren uitgevoerd, zijn passend en prachtig, en vonden wij beter dan alles wat wij in dezen aard in ons vaderland hebben mogen zien. De raadzaal, somber en insgelijks met muur- en glasschilderingen opgesmukt, treft den geest, doet de plaats bijna als een heiligdom voorkomen en moet ongetwijfeld het gemoed der personen, welke aldaar vereenigen om stads belangen te bespreken, tot gerechtigheid en plichtbesef stemmen. In vroegeren tijd diende zij te gelijk voor raadskamer en tevens voor gerechtshof; ontegensprekelijk moet zij voor dit laatste doeleinde vooral zeer geschikt wezen. Hier, goedgunstige lezer, zullen wij van elkander scheiden; heeft mijn beknopt verhaal uwe aandacht geboeid, of beter nog, heeft het u eenige genoeglijke stonden verschaft, dan ben ik voor mijne moeite beloond en is mijn doel bereikt. In dit geval zeg ik u ook niet vaarwel, maar, met de gratie Gods, tot wederziens! 't Kwart voor 12 uren verlieten wij Rijnlands schoone hoofdstad en nog denzelfden avond waren Hendrik en Magdalena in hunne woning, en ik bij mijne familie terug, den Heere lovende omdat hij mij het jaar 1868 en mijn reisje zoo gelukkig had laten eindigen, en reeds het voornemen vormende bij de eerste gelegenheid met het geleerde, schilderachtige en poëtische Duitschland nader kennis te gaan maken. |
|