De Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe maand van Maria.De Christen-dichter aan Maria.De Heiden eere vrij Apol als Dichtren-god,
En danke aan 't Negental den sprank van hooger leven,
Die golvend hem het bloed door de adren rond doet zweven,
En roeme, voor hun beeld geknield,
Dat hem de godheid zelf bezielt! -
Maria, ik groete U als 's Dichters Patrones,
En, biddend neêrgeknield voor 't beeld op uwe altaren,
Wijd ik aan U den toon der zangerige snaren,
Door Mozes' zuster in 't verschiet
Beduid als Koningin van 't lied!
U groet ik, die op aard' geheel van God vervuld,
In 't lied der nedrigheid Zijn grootheid hebt verheven,
Den zang, waarin uw naam op aller tong blijft leven,
Gelijk Gij 't zelve hebt voorzeid,
Van nu tot in alle eeuwigheid.
U groet ik, die aan 't hoofd van 's Hemels Maagden-stoet,
Gevolgd van honderd vier-en-veertig duizend tongen,Ga naar voetnoot1)
Den nieuwen lofzang wekt, den Bruîgom toegezongen
In 't onnavolgbaar Hoogtij-lied,
Wat slechts van kuische lippen vliet.
U groet ik, U, na God des Christens Ideaal!
U, Spiegel zonder vlek, waar de Ongeschapen Schoonheid
Heur glanzen in weêrkaatst, heur luister in ten toon spreidt.
U, die door 't overzaligst lot
Zijt Dochter, Moeder, Bruid van God!
Moge ook een zinlijk hart, ten spijt van hooger gloed,
Daar het zijn roep miskent, aan de aarde blijven kleven,
In ijdle klanken lucht aan zijn vervoering geven,
En in den eeredienst van 't stof
Het voorwerp zoeken van zijn lof;
't Zij hij den luister zingt van kroon en scepterstaf;
Of de almacht van het goud, beheerscher dezer aarde;
Of 't vluchtig zingenot, wat enkel wroeging baarde;
Of de eere der onsterflijkheid
Den heldendegen weggeleid!
Geen grootheid, Moeder Gods, als 't Godlijk Moederschap;
Geen rijkdom, als uw schat, o! Vrouwe vol genaden,
Van 's Allerhoogsten min en gunsten overladen,
Geen offergeest, geen heidenzin,
Geen liefde, als de uwe, Kruisheldin!
Gij dan, waar ge op uw troon thans in uw glorie straalt,
En, Smeekende Almacht, ons uw liefde wilt bewijzen:
Hoor, nu 'k uw naam ter eer mijn lofgezang doe rijzen,
Hoor, Dichtren-Koningin! metéén
Des Christen-dichters smeekgebeên.
Geef, Moeder van mijn God! geef, liefste Moeder mijn!
Dat, voele ik immermeer mij 't hart van dichtvuur gloeien,
Mijn toonen immer U en God ter eere vloeien.
Zoo roeme ik voor uw beeld geknield
Dat, ja, Gods Geest mijn dicht bezielt.
J.B.
|
|