Scheikundige mededeelingen. - Waterstof.
(Vervolg.)
De kalklagen aan de wanden van waterketels zijn een afzetsel van koolzure en zwavelzure kalk. Deze korsten vertragen de verwarming, omdat zij de onmiddellijke aanraking van het vocht met het metaal beletten; zij vermeerderen bij gevolg het verbruik van braudstof; zij geven tevens aan het water een onaangenamen smaak en soms veroorzaken zij bij stoommachines het springen der ketels, want, daar die korsten niet elastiek zijn, kunnen zij de uitzetting van het metaal, door de warmte veroorzaakt, niet volgen, maar scheuren van een, zoodat het water, onmiddellijk in aanraking komende met het heete metaal, op die plek plotseling een massa stoom vormt van dien aard, dat er hetzelfde uitwerksel plaats grijpt, als sloeg men er op met een zwaren hamer, hetgeen dikwijls het springen ten gevolge heeft. Men kan die korsten wegnemen met salmiak, een soort van ammoniak zout, daar zich dit met de zouten van het koolzuur der ketelsteen tot eene in water oplosbare verbinding vereenigt. Wil men echter die korstvorming in de ketels beletten, dan werpe men slechts wat koolzure soda in het water.