Egmond, te Sotteghem. Ook de trap werd gewijzigd en voor dit punt alléén, deed men den algemeenen bouwmeester van Karel V, Rombout van Gansdaele, bijgenaamd Kelderman, uit Mechelen komen.
Het beeldwerk te Audenaarde werd toevertrouwd aan Paulus van der Schelden; het is een keurig werk, doch niet alles is van zijnen beitel. Echter is het hoofdzakelijk in het portaal, dat Van der Schelden's kunst prachtig uitblinkt; 't is daar dat de kunstenaar den vollen teugel aan zijne rijke verbeeldingskracht heeft kunnen geven. Kenners zeggen, dat de uitvoering van dit stuk aan de arabesken der florentijnsche school en aan de beroemde deuren van de doopkapel te Florence denken doet.
Men heeft wel eens de opmerking gemaakt dat het stadhuis van Audenaarde tot zekere hoogte, geleek aan die van Brussel en Leuven, welke wij reeds in vroegere nummers dedeu kennen. Wel mag er eenige overeenkomst in doorschijnen, maar het blijft er ver af dat hun geheel eenige gelijkheid geeft. Het stadhuis van Audenaarde onderscheidt zich hierdoor van zijne beide mededingers dat eenige onderdeel en van zijn gevel vooruit springen waardoor het geheel een meer afgewisseld, minder eentonig gezicht levert. Ook wint het de toren van de beide anderen door zijn oorspronkelijken vorm; het mag hier eene deugd heeten dat deze niet door eene overtollige hoogte den bevalligen aanblik van het gebouw, waaruit hij opstijgt, vermindert en bederft.
Volgens Dr. van der Meersch beliepen de kosten van bouwing van het stadhuis te Audenaarde de som van 86,658 pond parisis, 't geen in hedendaagsche munt zoo wat 700,000 francs bedraagt. In vier jaren tijds betaalde de stad, die slechts 8000 zielen telde, deze som. Wel is waar woonden aldaar vele rijke adellijke familiën; maar de groote rijkdom kwam niettemin van de tapijtweverijën, die er op één zoo hoogen trap waren gebracht, dat Hendrik IV, toen hij de Gobelins stichtte, de werklieden uit Audenaarde deed komen.
Die kunst ging in België ten onder, om in Frankrijk te herleven, zooals Engeland eens andere takken van nijverheid van den Vlaming had geërfd. Gedurende den burgeroorlog in de XVIe eeuw was Audenaarde het tooneel van de droevigste verwoestingen, door de werkende klasse der bevolking, die bijna eenparig het Protestantism omhelsd had, veroorzaakt. De rustverstoorders plunderden de kerken, haalden de beelden der Heiligen van hunne voetstukken neer en begingen euveldaden die aan eene overheersching der Wandalen zouden doen gelooven. Hierdoor leed de nijverheid, die in dit stadje tot een hoogen trap van bloei gestegen was, een gevoelig verlies; de tapijtweverijen gingen voor een gedeelte te gronde of werden naar elders overgebracht, waar meer rust en kalmte voor den vervaardiger een beter lot bereidden. De rust werd niet hersteld dan na een langen en bloedigen strijd, waarbij handel en nijverheid de gevoeligste verliezen leden. Sinds dien tijd kenmerkte Audenaarde zich slechts als vesting, waardoor het evenwel nieuwe rampen te gemoet ging, want onder Lodewijk XIV en zijn minister Vauban werd Audenaarde belegerd, geplunderd en verwoest, zoodat er niets overbleef van het eenmaal bloeiende stadje als zijn gedenkteeken, dat nog de bewondering trekt.