Een Winterreisje in Duitschland
door Victor de Veen.
(Vervolg.)
VIII.
Eindelijk naderden wij Keulen, de standplaats van dien eenigen, wereldberoemden dom, het doel van mijn innigste verlangen. Reeds van af het spoor hadden wij reikhalzend naar het prachtgebouw uitgekeken, en nauwelijks waren wij buiten de statie of wij verslonden met onze oogen het heerlijke, het trotsche, het indrukwekkende, reusachtige kleinood, dat naar alle waarschijnlijkheid de bouwkunst tot heden heeft voortgebracht.
Vooraleer wij iets gebruikten, ofschoon het reeds 't kwart voor één uur was, en niettegenstaande de vermocinis der reis, wandelden wij het prachtige gebouw langs buiten om, in verrukking over de kunstschatten welke wij er bij elken stap aan ontdekten; en het was maar met moeite en als tegen onzen dank, dat wij er ons vervolgens van verwijderden, ten einde onze wakker geworden magen met iets stoffelijks te gaan bevredigen.
Gelukkig behoefden wij hiertoe niet lang te wachten, want toen wij in ons gasthof aankwamen, meldde men ons, op onze vraag of wij weldra konden noenmalen, dat de gasttafel zoo even begonnen was, en wij ons derhalve maar bij te zetten hadden.
Hier nu viel er niet meer lustig te zijn, noch ongedwongen te jokken en te lachen, gelijk wij meestal onder onze maaltijden op ons reisje hadden gedaan; wij werden naast voorname dames en jufvrouwen, heeren en heertjes geplaatst, en de zwaar gehaarbosde en als bruidegoms, of ook als hussiers uit de statenkamers, uitgedoste dienaars liepen ons zoo voorkomend in den weg, dat wij nauwlijks de soep of eenig gerecht geproefd hadden, of zij waren reeds heen met ons tafelbord, lepel of vorket, eer wij er zelfs hadden kunnen aan denken om ons eene tweede maal te laten bedienen.
Wij aten dus hier tamelijk slecht, en ware het niet geweest, dat wij ons met de al te groote beleefdheid en dienstwilligheid der kellners (garçons), benevens ook met een jong heerken, dat van elk gerecht zwaar veel op zijne telloon nam, maar ook telkenmale omtrent zooveel afdragen liet als hij aanvaard had, zonder hierbij ooit een enkel woord te spreken ware het niet geweest, zeg ik, dat wij ons met deze dingen een weinig wisten te verlustigen, wij hadden met recht mogen zeggen, dat men ons voor de 9/10 van den prijs der kaart had beet genomen.... in de veronderstelling, dat wij er thans goedkooper van afkwamen.
De wijn echter - om der waarheid wille mag ik het niet verzwijgen, - overtrof ruim tweemaal dien der vorige dagen.... in prijs, wel te verstaan, want in hoedanigheid was hij niet beter dan deze. Dit komt ervan in een gasthof van den eersten rang te willen afstappen! Het waren de jonge echtelieden die zulks hadden gevraagd; gelukkig voor hen, indien zij uit het rekeningje dat men ons 's anderendaags ter hand stelde hun profijt hebben weten te trekken; dan zouden wij ons middagmaal en onze andere maaltijden nog onder den prijs kunnen betaald hebben.
Rond half drie keerden wij naar den dom terug; thans deden wij hem ontsluiten, ten einde onze oogen aan zijne innerlijke schoonheden te kunnen vergasten. Wat ik zorgvuldig wilde bemerken was de indruk dien het eerste gezicht van het inwendige dezes verhevenen kunststuks op mij zou maken. Wij werden langs het zuiderportaal van het kruisschip binnengelaten. Toen wij in de kerk waren, stapte ik dadelijk naar de zijbeuken en wendde mijne schreden, bijna zonder de oogen op te slaan, naar den grooten ingang des tempels, ten einde van daar op eens het geheel te kunnen in oogenschouw nemen. De indruk, dien ik thans ondervond, was groot, prachtig. Dat woud van stoute, onafmeetbare pijlers, die prachtige glasschilderingen, die hooge spitsbogige vensterramen verhieven mijnen geest en vervoerden mij als het ware in hoogere sfeeren. Mijn hart klopte, mijne ademhaling was schier afgesneden, en ik was op het punt tranen te storten van ontroering. Ja, dit is eene echte kerk! een echt huis Gods! Zij die het hebben ontworpen en opgebouwd, waren geloovigen van harte; eene verhevene, bovennatuurlijke gedachte heeft hen bezield; zij hebben er zich mede vereenzelvigd en zijn ze tot het einde toe getrouw gebleven!
Nu trachtte ik mij te verzekeren, of het zien der onderdeelen mij even zeer als dat van het geheel zou voldoen. Er was een punt, een voorwerp, dat mij niet bevredigde, namelijk het altaar des hoogen koors. Ik merkte dit aan onzen geleider op en voegde er bij, dat dit stuk waarschijnlijk niet in den stijl van het omringende was vervaardigd.Hij zeide mij van ja, en hield zijn gedacht zelfs met eenigen nadruk staande. Ik bleef bij het mijne, en hoopte den man weldra van zijne dwaling te kunnen overtuigen. Toen wij een weinig later, na de linkerzijde der kerk te hebben afgezien, bij het hooge altaar kwamen, vroeg ik aan eenen geestelijke, die zich daaromtrent bevond, wat wij over het besprokene voorwerp hadden te gelooven. Deze eerw. heer bevestigde mij (iets waaraan ik nu toch niet meer twijfelde), dat het huidige altaar op zich zelve wel eenige kunstwaarde heeft, maar niet geschikt is voor de plaats welke het thans bekleedt, en dat het binnen weinige jaren door een meer passend zal vervangen worden. Nu was onze geleider van zijne dwaling overtuigd; deze misgreep verwonderde ons eenigszins, daar wij reeds hadden ondervonden, dat in Keulen zelfs ongeleerde menschen over den dom en zijne aanhoorigheden met zekere nauwkeurigheid weten te spreken.
Wij, bezochten hierna het overige der kerk en klommen vervolgens in de galerijen, die boven rondom den tempel loopen. Van hier kan men best de muurschilderingen van het hooge koor bewonderen. Dit zijn geene gewrochten, die door eene zonderlinge samenstelling willen verbazen, noch door schitterende kleuren het oog tot zich trekken; neen, het zijn slechts versiersels daar geplaatst om tot opluistering van het geheel bij te dragen; eenvoudige engelen, seraphienen, die met uitgespreide vleugelen zich in eene eerbiedige houding voor het Heilig der Heiligen nederbuigen. Het borstbeeld des Heilands, juist boven het hooge altaar in het gewelf geschilderd, schijnt met groote belangstelling de geheimzinnige dingen, welke beneden plaatsgrijpen, gade te slaan.O wat doodeenvoudige middelen, en wat onovertrefbare uitwerkselen!
Van in de galerijen bewonderden wij ook nog, benevens den temple zelve, de talrijke glastafereelen die het hooge koor en de kooren van het kruisschip omringen. Deze zijn allen nieuwerwetsch, maar toch in eenen passenden stijl uitgevoerd; alleen die van de linkerzijbeuk der kerk zijn nog de oorspronkelijke van uit den aanvang der 16e eeuw. Deze laatste zijn ten andere gemakkelijk tusschen de overige te herkennen; hare zwaarder kleuren en de duidelijker afteekeningen der omtrekken, doen haar op het eerste gezicht van de nieuwerwetsche onderscheiden. Of de nieuwere nu min schoon zijn, eene geringer innerlijke waarde hebben dan de andere, dit is eene vraag waarop, naar ik vermeen, schier al de geleerden bevestigend zullen antwoorden, en echter kan ik niet ontkennen, dat zij op mij dien min voldoenden indruk niet hebben gemaakt.
De in de rechterbeuk geplaatste en door koning Lodewijk I van Beieren bekostigde glastafereelen, heb ik met het grootste genoegen bewonderd. Ontegensprekelijk, gelijk ik het reeds hooger zegde, zijn zij op eene verschillende manier en in eenen anderen zin dan de andere geschilderd; doch is deze manier min goed, min indrukwekkend, min overeenstemmend met den gothischen bouwstijl bij voorbeeld? Nog eens, ik veroorloof mij er aan te twijfelen. Dit is slechts een persoonlijk oordeel, waaraan ik zelve niet meer belang hecht dan het werkelijk verdient; en dat ik alleen aanstip ten einde zoo getrouw mogelijk mijne indrukken weder te geven. Waarschijnlijk is mijn kunstgevoel niet genoeg gelouterd en zijn mijne zintuigen te weinig geoefend, om omtrent deze hoogst gewichtige vraag eene eenigszins gegronde meening te kunnen uiten.
Na de heerlijke kathediaal van binnen bezocht te hebben, bezichtigden wij haar ook nog eens van buiten. Het zuidelijke portaal, anders gezegd het portaal van den rechten kruisgang, spreidt zooveel schoonheden en rijkdom aan steenen beeldwerk ten toon, dat ik geloof, dat men met het geld hetwelk hieraan is besteed en er nog zal aan uitgegeven worden, want het portaal, of ten minste de beelden zijn nog niet allen afgewerkt, dat men met dit geld, zeg ik, eene schoone, groote en zelfs monumenteele kerk zou stichten!
Vervolgens stegen wij ook in de buiten-galerijen en klommen verder tot in den toren te midden van het kruisschip. De twee groote torens aan de hoeken des voorgevels nog op verre na niet voltrokken zijnde, zoo wordt hunne beklimming aan het publiek nog niet toegelaten. Van in den middentoren geniet men een vergezicht over de stad en de omstreken, dat ruimschoots de moeite vergeldt, welke men zich geven moet om tot op dit hooge punt te komen. Onze jonggetrouwde heeft ons overal en tot daar toe standvastig gevolgd, zonder de minste klacht te laten hooren, of eenen enkelen keer het verlangen te kennen te geven, dat wij onze lastige wandeling wat zouden gelieven in te korten. In de buiten-galerijen zijnde, hebben wij ons niet kunnen beletten de zorg waarmede de steenen, zelfs in de afgelegenste hoeken, gekapt zijn, te bewonderen.
Thans hadden wij voor het oogenblik genoeg van het reusachtige kunststuk gezien; wij wandelden derhalve eens door de stad, waarna wij nog de vaste brug over den Rijn, dit tweede, maar in eenen anderen zin en merkelijk kleiner wonder van Keulen, bezochten.
De stad Keulen telt ruim 125 duizend inwoners (ongeveer 14 duizend Protestanten, 2500 Israëlieten en eene bezetting van 5 duizend en eenige honderden soldaten). Hieruit ziet men dat de Katholieken in getal te Keulen verreweg overheerschend zijn. In Mentz, Coblentz en Bonn zijn de Roomschen ook merkelijk talrijker dan men over het algemeen in ons land schijnt te gelooven. Zoo telt de eerste dezer steden op 45 duizend inwoners maar 7,300 Protestanten en 3,000 Joden; de tweede op 32 duizend 4,000 Protestanten en 500 Joden, en de derde, ofschoon de zetel zijnde eener protestantsche universiteit, op eene bevolking van 22 duizend personen maar 3,300 Gereformeerden en vijf of zes honderd Israëlieten, de acht à negen honderd studenten en het even groot getal soldaten niet medegerekend.
(Wordt vervolgd).