des Pausen, het hertogdom Sulmona, in het koningrijk Napels, te gelijk met den titel van Grande van Spanje. Kardinaal Borghese, - eigenlijk was zijn naam Scipio Cassarelli, - een neef van Paulus V, was de oprichter der beroemde villa Borghese in de nabijheid der Porta del Popolo te Rome gelegen, waar nog onlangs, kort na de opening van het Vaticaansch Concilie, eene wapenschouwing over de pauselijke troepen, in de tegenwoordigheid der bisschoppen werd gehouden. Deze villa, bijna eene mijl in omtrek, was vroeger algemeen bekend om hare kunstschatten, die zich thans voor het grootste gedeelte te Parijs bevinden, onder andere de zoogenaamde Borghesische Kampioenen, een meesterstuk van beeldhouwkunst van den griekschen beeldhouwer Agasius uit Ephese. Ook heden nog bezit de villa een aanzienlijke collectie van antieke en moderne beeldhouwwerken en opschriften. Door prins Camillus Borghese zeer vergroot en versierd, leed de villa echter veel gedurende het beleg van Rome door de Franschen in 1849. Zij is een geliefkoosde wandelplaats. voor de Romeinen en de talrijke vreemdelingen die de eeuwige stad bezoeken, voor wie zij altijd openstaat.
Door zijn huwelijk met Olympia Aldobrandini, de eenige erfgename van dit rijk florentijnsch geslacht, verkreeg Joannes Baptista Borghese, de zoon van Marcus Antonius, in 1684 het vorstendom Rossano, waardoor evenwel een proces met het geslacht Pamfili ontstond dat eerst in 1769 ten gunste van de Borghesen werd uitgewezen. Marcus Antonius II, de zoon van Joannes Baptista, trouwde met een lid der familie Salviati waardoor hij nog aanmerkelijke rijkdommen verkreeg; door verdere huwelijken werd dit geslacht nog vermaagschapt met de Colonna's te Rome en met de Bonapartes, daar prins Camillus, vorst van Sulmona en Rossano zich in het huwelijk verbond met Marie Pauline, de tweede zuster van Napoleon I. Franciscus Borghese, Prins Aldobrandini, de eenige erfgenaam van dit geslacht, huwde met de dochter van graaf Alexander de la Rochefoucault, uit welk huwelijk drie zonen sproten: Marcus Antonius, geboren te Parijs in het jaar 1814, Camillus, Prins Aldobrandini, geboren 1816 (deze was van Maart tot Mei 1848 minister van oorlog van zijne Heiligheid Pius IX) en Scipio, hertog van Salviati, geboren 1823.
Meer echter door de deugden en de grenzenlooze liefde tot de armen, welke eene jeugdige prinses Borghese aan den dag legde, is dit geslacht bemind bij de Romeinen, dan wel door den luister die het ter oorzake van zijne onmetelijke rijkdommen kan tentoonspreiden, een bewijs te meer dat het de adel des harten, de glans der deugden is, die een onweerstaanbaren invloed op de menigte maakt, boven alle pracht en luister waarmede zich de grooten dezer wereld omgeven.
De jonge prinses Wendelina Borghese, de dochter van den engelschen lord Shrewsbury, genoot te Rome de achting en de lietde van alle standen van af den rijksten patriciër tot den laagsten bedelaar. Zij muntte uit door alle lichaams- en geestesgaven; door rijkdom, geboorte en adel, lieftalligheid van omgang, in één woord, zij was het toonbeeld der romeinsche vrouwen. Vooral echter blonk zij uit door eene bijna voorbeeldelooze goedheid des harten, door godsvrucht en een innig meêlijden met het lot harer ongelukkige natuurgenooten. Ontving zij des avonds in haar paleis, dat van bijna ongekenden luister en pracht schitterde, allen die maar aanspraak op grootheid en rijkdom konden maken, van welk getal er zich altijd zoo velen te Rome bevinden; was zij des avonds in hare salons de beheerscheres des rijkdoms en de gevierde prinses, aan wie een ieder gaarne zijne hulde ging bewijzen; des morgens was zij de moeder der armen en der zieken. Dan kon men haar vinden aan het smarteleger van den zieke of van een stervende, aan wien zij de teederste zorgen besteedde, wiens arme legerstede zij met eigen hand vernieuwde en wiens dienaresse zij zich in alles betoonde.
Te vroeg werd zij aan de dankbare liefde van het romeinsche volk, dat haar, de schoone prinses, als zijne moeder vereerde en beminde, door den dood ontrukt. Nog in den bloei haars levens en in de uitoefening van hare weldadigheid bezweek zij in het jaar 1839; geheel Rome was door haren dood in den diepsten rouw gedompeld. Toen eerst bleek het hoezeer zij zich aller liefde had weten te verwerven, toen allen zich getroffen gevoelden door een smartelijk verlies. Allen betreurden eene weldoenster, eene moeder, aan welke zij een laatste blijk hunner gehechtheid en vereering wilden geven.
Jongelingen uit alle standen deden den prins, haren gemaal, een zeker geweld aan door hunne beden, om het stoffelijk overschot van de beminde prinses op hunne schouders grafwaarts te mogen dragen. Maar zij was de moeder der armen geweest en deze deden hunne aanspraken hooger gelden; zij waren dan ook de gelukkigen die in dezen wedstrijd van liefdebetuiging den eerepalm mochten behalen. Op de schouders der armen werd de weldoenster van het volk overgevoerd naar de laatste rustplaats in de basiliek van de H. Maria de Meerdere, waar zij tusschen hare in jeugdigen leeftijd ontslapen kinderen rust. De treurige plechtigheid werd door geheel het romeinsche volk met innige deelneming, met diep gevoelde smart bijgewoond, allen volgden weenend en zuchtend den treurigen stoet, die bij fakkellicht en met treurmuziek voorafgegaan, zich door Rome's straten voortbewoog; nimmer was in de eeuwige stad eene plechtigheid gezien die meer algemeen de tranen der droefheid uit aller oogen deed stroomen.
Dankbaar voor de buitengewone liefde jegens zijne gemalin aan den dag gelegd, wilde de prins hiervan, door een openbaar blijk, getuigenis te geven. De prinsen van dit geslacht munten uit door rijkdom niet alleen maar ook door de milde vrijgevigheid, waarmede zij ten gunste van allen over die rijkdommen beschikken. Met het plan om hen te beloonen die zoozeer geijverd hadden om hunne liefde aan de overleden prinses te bewijzen, zond hij iemand tot een der aanvoerders van den stoet, om van hem eene lijst te verkrijgen, waarop de namen van allen vermeld waren, maar de uitgezondene ontving het schoone antwoord, dat aan den tijd der oude Romeinen herinnert: ‘Ga tot den prins en zeg hem, dat het de Romeinen geweest zijn, die hunne liefde en dankbaarheid eenparig aan zijne gemalin bewezen hebben.’