Een Winterreisje in Duitschland
door Victor de Veen.
(Vervolg.)
Wij zeiden vaarwel aan de aloude bisschoppelijke stad, en namen plaats in een rijtuig der Saarbrucker-spoorbaan, dat in de richting van Saarbrucken en Neunkirchen vertrok. Nu, beste lezer, moet ik u iets zeggen dat u zal verwonderen en dat gij misschien voor overdreven zult aanzien, en toch is het niets dan loutere waarheid: de trein die ons voerde was in gang gesteld zonder dat wij het bemerkt hadden, en wij waren verplicht de huizen en de boomen langs de baan, aandachtig te bezien om ons teenemaal te overtuigen, dat wij vooruitgingen - zoo zacht gleed de trein over het spoor.
Later hebben wij de bemerking kunnen maken, dat wij, zelfs op de minst welingerichte der vier banen, welke wij in Duitschland bereden, beter op ons gemak waren dan op de beste in ons vaderland. Het Saarbrucker-spoor echter spant de kroon boven de andere: gemak, reinheid, ruimte der rijtuigen, alles vindt men hier vereenigd.
Weldra hadden wij het vlek Conz achter ons, en nu kwamen wij in die verrukkelijke streek van welke de schipper ons den avond te voren gesproken had. Wij aarzelen niet met de denkwijze van den man, omtrent de schoonheid der Saar-vallei, volkomen in te stemmen; sommige deelen, voornamelijk tusschen Saarlouis en Merzig, leveren gezichten van eene verrassende schilderachtigheid op. Wel is de vlakte omtrent de rivier over 't algemeen wat eng en heeft men hier die talrijke torens, kasteelen en puinen niet, welke men op den Rijn zoo menigvuldig aantreft; doch in schilderachtigheid van elken anderen aard: steenen bergen, bruischende watervallen, wilde bosschen, fraaie dorpen, soms een aan den boord der rivier gelegen, terwijl een ander, in loodlijn gemeten, daar geen drie honderd stappen van verwijderd, doch boven op een hoogen berg geplaatst is: aan die dingen, zeg ik, heeft de vallei der Saar niets aan de Rijn-vallei te benijden.
Verschillende malen loopt de ijzeren baan onder den grond door; in de nabijheid van Mettlach is een tunnel die, naar ik schat, wel twee kilometers lang moet zijn. Overal elders volgt zij den loop der rivier, ja, hangt er verscheidene malen om zoo te zeggen overheen. Echter verzekerde ons een bediende, dat er op dezen weg (die ook, het moet gezegd worden, nog niet lang bestaat) nog nooit een erg ongeval plaats gehad heeft. Wat verschil met ons Luxemburger-spoor, in de Ardennen!
Van Merzig af is de landstreek wat min bergachtig; hier wordt een groot deel van den grond door den landbouw benuttigd; hooger op omtrent Saarlouis, Saarbrucken en tot Neunkirchen toe, hebben wij veel appel-, krieken en pruimen-boomen gezien. In de nabijheid van Beurig, dat tegenover Saarburg ligt, haden wij eenige, zelfs goed gekende, wijnbergen bemerkt.
Saarburg, Saarlouis en Saarbrucken liggen op den linker-oever der Saar, dus langs den kant van Frankrijk; wij bleven gestadig op den rechter-oever, zoodat wij deze steden niet dan van verre hebben gezien. Al de in dit hoofdstuk genoemde plaatsen hooren echter aan Pruisen toe; omtrent Saarbrucken komt de fransche grensscheiding tot dicht bij de stad; hooger op naar het Noorden heeft Pruisen eene breede streep gronds aan den linker-oever der rivier. Gelijk men weet is Saarlouis de bakermat van den beroemden maarschalk Ney.
Ten 11 uren 25 minuten vertrokken wij van Saarbrucken naar Neunkirchen, waar wij juist ten twaalf uren aankwamen. Hier hielden wij ruim anderhalf uur stil, vooraleer wij hooger op konden vertrekken. Wij wilden deze rust benuttigen om te middagmalen, want later zouden wij rijden tot negen uren 's avonds, zonder nog eenige merkelijke verpozing te hebben, tenzij te Mannheim, waar wij omtrent een uur zouden stilhouden.
Toen wij te Neunkirchen van den trein stapten, viel de regen in stroomen neêr; het had overigens schier niet anders gedaan sedert wij Trier verlaten hadden. Wij haastten ons derhalve de eerste de beste Wirtschschaft (herberg, restaurant) binnen te vluchten. Hier namen wij het middagmaal, en ik was verplicht Duitsch te spreken, want er was niemand die eene andere taal verstond. De hôtelhouder zeide mij, dat hij noch Engelsch, noch Nederlandsch kon en van het Fransch niets meer wist dan de woorden: ‘Bonchour Mochu! Bonchour Matame’ welke woorden hij onder een hartelijken lach twee of driemaal herhaalde.
Onze waard had een hoofd als een stekelvarken; zijn haar, op eenen duim lengte afgesneden, stond recht op den schedel; hij had overigens een braaf en gulhartig uiterlijk.
De spijs, die ons hier opgediend werd, verschilde nog al iets of wat, met hetgeen wij gewoon zijn in Brabant te eten. Na de soep kregen wij gekookt rundvleesch met, met.....ja met wat?... Dat was een geheim voor mijnen vriend Hendrik, die niet, even als ik, de duitsche taal eenigszins spreekt. De baas, deze Vlaamsche benaming was recht toepasselijk op den hôtelhouder, had mij eene plaats aan tafel juist tegenover de zijne aangewezen en mij reeds de uitlegging van het raadsel gegeven. Wat was de spijze?.... Het waren wit grauwachtige schijven, evenals stukken van rapen, met eene fel gepeperde botermelksaus overgoten.
Met een scheel oog en opgetrokken neus staarde mijn reisgezel in de wonderlijke schotel; doch waagde het toch zich te bedienen. Na den tweeden beet hield hij stil, trok een vreeselijk gezicht en mij strak aanstarende, riep hij op een wezenlijk komischen toon: ‘Zoudt ge gelooven, dat het rammenassen zijn?’ een uitroep, die zeer luid gedaan werd, volgens gewoonte van mijnen reisgezel, die juist niet al te scherp hoort.
Ik zal nooit de uitdrukking van teleurstelling vergeten, welke op zijn wezen te lezen stond. De harde kost, want het waren inderdaad ingelegde rammenassen (radis noir) had veel van zijne begoocheling voor de Duitsche keuken weg genomen, en toen de baas glimlachend en met de punt van zijn voorsnijmes op een ontzaggelijk groot stuk gezouten Schweinefleisch wees, dat met zuurkool moest geëten worden - de lieflingskost der Duitschers - morde Hendrik:
‘Ja, ja, zwijnenvleesch! Ik versta u wel; maar ik dank u duizendmaal lieber her; ik heb geen lust om dien zwaren kost in mijne maag te laden!’
Op mijn aandringen nogtans proefde hij van dien schotel, en verzoende er zich tot tweemaal toe meê....