| |
| |
| |
Allerlei.
Averil's tochtschermen aan deuren.
Maar zelden sluiten de deuren zoo juist op de dorpels dat er niet eenige opening blijft, waardoor de koude lucht naar binnen dringt. Men heeft dit reeds willen voorkomen door eene laag caoutchouc op de drempels te gieten, maar deze is weldra versleten en kan dus slechts van geringen dienst zijn. De Americaan Averill te New-York heeft een toestel uitgedacht, die met eenige verandering ook op vensters kan worden toegepast, waarvan bijgaande figuren eene juiste en genoegzaam duidelijke voorstelling geven. De toestel bestaat voor de hoofdzaak uit de volgende deelen; A is een strook geribt blik, die aan de bovenzijde door houtschroeven of nagels in de deur is vastgemaakt, maar wier onderkant een weinig van de deur is afgebogen, zoodat de bovenrand van eene eveneens uit blik vervaardigde plaat B daaronder kan schuiven. Deze plaat is met de lange armen van twee hefboomen C en D (fig. 2) verbonden, welke op twee veêren E rusten en daardoor om hoog gedrukt worden. Een stift in den deurpost aangebracht werkt bij het openen en sluiten der deur op den korten arm van den hefboom C, terwijl diezelfde arm van den hefboom D in verbinding staat, met de klink F (zie fig. 1), die bij het sluiten der deur langs den neus G naar boven wordt gedreven en zoodoende de schuifplaat B op den drempel drukt. Nu is het duidelijk dat bij het openen of sluiten der deur de schuifplaat B naar boven of naar beneden wordt gedrukt, naarmate de hefboomen C en D worden bewogen.
| |
Over den oorsprong van de bronolie
zijn nog altijd de tegenstrijdigste meeningen in omloop. De eene noemt haar een voortbrengsel van de steenkool, maar hiermede is in strijd dat in America, het land van de bron- of aardolie, in de nabijheid der petroleumbronnen geen steenkolenmijnen gevonden worden; een ander schrijft haar toe aan het in vóór-historische tijden veelvuldig in de zee groeiend hondskruid, dat in zijne ontbinding in den aangeslibden grond de bronolie zou voortbrengen. In den laatsten tijd is door den Americaan Denton beweerd dat men onmogelijk kon aannemen dat er zooveel van dat kruid kon voorhanden zijn geweest, om die ontzaglijke hoeveelheid petroleum te kunnen voortbrengen, die in de aarde voorkomt. Daarom wil hij liever den oorsprong der bronolie hebben toegeschreven aan de uitwerpselen van koraaldieren, die de petroleum uit het onzuivere zeewater zouden afzonderen. Deze meening mag echter nog gewaagder schijnen dan de beide vorigen.
| |
Woord en voorbeeld.
Een predikant, die veel tegen de dronkenschap te velde trok, had een broêr die overal als een dronkaard te boek stond. Hij onder-hield hem hierover maar kreeg ten antwoord: ‘Gij verstaat dit niet goed, broêrtje; wij moeten samen prediken: Gij toont den menschen door uwe woorden het kwade van de dronkenschap aan, ik door mijne voorbeelden.
| |
Een dokter
te Parijs had een zijner patienten, den bankier N door den dood verloren. Eenige dagen daarna ontving hij een pakje en vond daarin eene gouden snuifdoos, met het opschrift: ‘De dankbare erfgenamen van den bankier N. aan dokter X. voor den hun bewezen dienst bij den dood van hunnen oom.’
| |
Een recruut
stond in den nacht op post bij een sterrentoren en staarde gedachteloos naar boven, naar den toren en den sterrenhemel. Op eens zag hij een man te voorschijn komen met een lang roer (sterrenkijker) gewapend, dat hij naar het luchtruim gericht hield. ‘Wat gaat die kerel nu schieten’ dacht de recruut en volgde met het oog de richting van het roer. Plotseling verschoot er eene ster; de recruut liet zijn geweer vallen en riep; ‘Verduiveld! dat is een beter geweer dan wij hebben; het draagt tot aan de sterren’
| |
Een boer
had van twee andere boeren last gekregen om hetzelfde meubelstuk tegen iederen prijs te koopen. Op den verkoopdag aangekomen schrikte hij alras, door zijn hoog bieden, alle mededingers af; toen allen zwegen ging hij evenwel door en bood telkens meer. Hierop opmerkzaam gemaakt, zeî de snuggere boer: ‘ik weet het wel, maar nu is het de vraag wie het hebben zal, Jan of Jurrië, want voor beiden moet ik het tegen elken prijs koopen.’
| |
Een soldaat
had de wacht bij een kanon, maar verliet zijn post om zich in eene nabijstaande herberg wat te verzetten. Zijn luitenant vond hem daar en zeide: ‘Kerel, waarom blijft gij niet op uw post?’ - ‘Luitenant’ hernam de soldaat, ‘ik heb beproefd of twee man het kanon konden dragen, was dat het geval geweest dan zou ik er bij gebleven zijn, maar nu er toch meer moeten zijn om het weg te dragen, ben ik heen gegaan, daar ik tegen meerderen toch niets kan uitvoeren.’
| |
Een waard
uit een dorpsbierhuis liet zich eens ontvallen dat hij op iederen halven liter bier zes centen won. Daar de halve liter maar zes centen kostte waren de boeren daarover verwonderd, en vroegen den waard, dat hij hun zijn gezegde zou uitleggen: ‘Ziet’ antwoordde de waard, ‘dat gaat zoo: voor een cent heb ik korting bij den brouwer; voor den tweede zijn mijne liters te klein; voor den derde doe ik water bij het bier; voor den vierde schenk ik te weinig in de liters: voor den vijfde drink ik zelf meê; voor den zesde laat ieder in zijn glas en liter over.’
| |
Scheikundige mededeelingen. - Zuurstof.
(Vervolg.)
Bij het smeden van ijzer ziet men er gloeiende splinters afspringen; dit is een gevolg van de werking van de zuurstof in de lucht, die zich aanstonds kombineert met de oppervlakte van het heete ijzer en zoo schilfers vormt, welke er door het slaan afspringen.
| |
Verkleuren van ijzer, aarde en hoeden.
Een gepolijste staaf verliest in het vuur hare polijsting en wordt roodbruin, omdat de zuurstof van de lucht zich verbindt met het verwarmde ijzeroppervlak en zoo eene oxyde van die kleur voortbrengt. Omgespitte grond is na eenige dagen dikwijls bruinachtig rood, omdat de aarde soms ijzeroxyde bevat, hetwelk van de vochtige lucht meer zuurstof opslorpende een ander oxyde van bruin-roode kleur vormt. Hetzelfde verschijnsel doet zich ook aan een sloot kant voor. Een hoed blootgesteld aan de zeelucht wordt wel eens roodachtig, daar het ijzer, in de verfstof van den hoed vervat, zich combineert met het chloor van de vochtige zeelucht: deze combinatie zich weer ontbindende laat een oxyde achter, dat brninachtig rood is.
| |
Oxydeeren van zink en tin.
Behouden kwik, goud en platina in de vrije lucht hun glans, de grovere metalen, aan een vochtige temperatuur blootgesteld, verliezen aanstonds het blinkende van hun oppervlakte en worden dof, een gevolg van de oxydeering door de zuurstof van de lucht. Evenzoo ziet men op de vochtige wanden van een zinken emmer een witte laag zinkoxyde. Water uit zulk een emmer is volstrekt niet nadeelig, aangezien dit oxyde den emmer voor alle verdere bederf behoedt. Hetzelfde raakt ook de vertinde vaten, wier deksels door de warmte dikwijls bruinachtig geel worden, daar het warme tin zich met de zuurstof van de lucht tot een oxyde van die kleur verbindt. Het is zeer gevaarlijk vruchten, vet, vleesch, gewoon zout, azijn, citroen enz. in vaten van zink of met zink gedekt te bewaren, omdat het zink zich langzaam oplost en eigenschappen krijgt, die de eetwaren vergiftigen.
|
|