Habsburg, waar graaf Rudolf in het midden der 13e eeuw werd geboren. Hij bezat vele andere goederen in Zwitserland en den Elzas en was dus een machtig ridder, doch zijn rijkdom zou hem niet in aan merking hebben doen komen voor den duitschen koningstroon, indien hij zich niet tevens hadde onderscheiden door vele deugden, waardoor zijn naam tot in vele streken van Duitschland was doorgedrongen. De geschiedenis verhaalt van hem, dat hij op de jacht een priester ontmoette, die te voet het Venerabel naar een zieke bracht; onmiddellijk steeg hij van het paard, deed den priester opzitten en geleidde hem naar het huis des zieken en van hier naar de kerk. Men zie de schoone glasraam in de St. Jacobs-kerk te Antwerpen. Toen de aartsbisschop Werner van Mentz naar Rome reisde, bood hij zich aan om den kerkvoogd over de Alpen te geleiden en hem te beschermen tegen de roovers, die de landstreek onveilig maakten.
Dankbaar voor deze vriendelijke bescherming des dapperen ridders, bewees de aartsbisschop hem later wederkeerig een dienst en op zijne aanbeveling werd Rudolf in 1273 door de keurvorsten tot duitsch-koning verheven, toen de troon door den dood van koning Richard opengevallen was. Nog in hetzelfde jaar werd hij te Aken plechtig gekroond; daar bij die gelegenheid de keizerlijke scepter niet gevonden werd, nam Rudolf het kruis van het altaar zeggende: ‘het kruis, dat de wereld heeft verlost, zal wel de plaats van een scepter kunnen vervullen.’
Even deugdzaam en moedig als Rudolf vóór zijne troonsbestijging was geweest, toonde hij zich nadat hij de hoogste macht in de Christenheid, beneden die des Pausen, in handen had gekregen. Voor zich zelven was hij zeer gestreng, voor anderen welwillend en vriendelijk; den armen, weduwen en weezen was hij een beschermer, der Kerk een verdediger. Thuringen zuiverde hij van de roofridders, die het teisterden, en koning Ottocar van Boheme, wiens roofzucht niemand had kunnen beteugelen, bracht hij tot zijn plicht terug. Tot loon voor zijne heldendaden verkreeg hij verlof van de keurvorsten om de oostenrijksche landen, die aan Ottocar hadden toebehoord, aan zijn zoon Albrecht te schenken, en zoo kwamen de Habsburgers in het bezit van Oostenrijk.
Rudolf stierf in 1291; zijn zoon Albrecht volgde hem op in 1298, daar de vorsten na Rudolfs dood Adolf van Nassau hadden gekozen. Albrecht was een heerschzuchtig vorst; onder zijne regeering had de gebeurtenis plaats, waardoor Willem Tell zijn naam vereeuwigd heeft.
Eene reeks van vorsten volgde op Albrecht, waaronder slechts één Habsburger gevonden werd, namelijk Frederik van Oostenrijk; deze regeerde van 1313 tot 1330; hij was verscheiden jaren de gevangene van Lodewijk van Beieren en bracht den overigen tijd in twist en openlijken strijd met onderscheidene vorsten door.
Eerst met Albrecht II in 1437 ving de rij der habsburgsche keizers aan, die tot heden de hoogste waardigheid in Duitschland en Oostenrijk onafgebroken hebben bekleed. Nog twee andere Habsburgers leefden in het tijdvak, dat men gewoonlijk de middeleeuwen noemt, namelijk Frederik III (1439-1493) en Maximiliaan I (1493-1519), waarna de eerste Habsburger uit de nieuwere tijden den duitschen troon beklom, onder den naam van Karel V en dien tot 1556 bekleedde.
Ongetwijfeld is Karel V een der beroemdste keizers uit het oostenrijksche huis geweest. Van zijne ouders verkreeg hij den spaanschen troon, de nederlandsche provinciën en de oostenrijksche erflanden en van de keurvorsten het duitsche keizerrijk; vervolgens nam zijne macht schier dagelijks toe door de nieuwe ontdekkingen in America, die het spaansche moederland rijke koloniën en den keizer steeds een gevulde schatkist bezorgden. Onder zijne regeering had de jammerlijke opstand plaats, dien Luther waagde tegen de Katholieke Kerk, en die hem zóó goed gelukte dat hij haar duizenden en duizenden kinderen ontrukte. Karel wendde vele pogingen aan om Luther te bedwingen en de Kerk te beschermen tegen het gevaar, dat haar dreigde, maar moest zich dikwijls met zijn goeden wil vergenoegen, daar langdurige oorlogen hem noodzaakten zijne gedachten op andere zaken te vestigen. Men heeft Karel meermalen verweten dat hij meer tegen Luther had kunnen doen dan hij gedaan heeft, en dat zelfs zijn godsdienstige overtuiging stof tot gegronde aanmerkingen gaf, doch behalve dat deze opmerkingen veelal van Karels vijanden uitgaan, moet men zorgvuldig acht slaan op de omstandigheden, waarin hij verkeerde, en wat zijne persoonlijke overtuiging betreft, meermalen heeft hij de duidelijkste bewijzen van zijne liefde voor de Kerk gegeven.
Gedurende 100 jaren duurden de godsdiensttwisten in Duitschland voort, meermalen ontaardden zij in een openbaren oorlog en de habsburgsche keizers Ferdinand I (1556-1564), Maximiliaan II (1564-1576), Rudolf II (1576-1612) en Matthias (1612-1619) moesten dikwijls het zwaard uit de schede trekken om de bedreigde Moederkerk en den wankelenden keizerstroon tegen de dweepzucht der Protestanten en de oproerigheid der protestantsch geworden vorsten te verdedigen. Maar onder laatstgenoemden keizer brak de vreeselijke oorlog uit, die van 1618 tot 1648 duurde en onder den naam van den dertigjarigen oorlog bekend is; deze dreigde
niet alleen meermalen het aloude geloof in Duitschland te verdelgen maar ook den habsburgschen troon omver te werpen.
Keizer Ferdinand III (1637-1657) die Ferdinand II (1619-1637) opvolgde, stelde alles in het werk, om de door den oorlog geslagen wonden te doen genezen, maar nauwlijks had hij na een negenjarigen arbeid de oogen gesloten, of onder zijn godvruchtigen maar zwakken opvolger Leopold I (1657-1705) kwam zich de geheele macht der Turken op den troon der Habsburgers werpen en door Europa klonk de noodkreet: Weenen is in gevaar! Op het hooren van dien kreet snelde de poolsche koning Jan Sobiesky toe, verjoeg de Turken, hersteld, door de nederlaag der halve maan voor Weenens muren, het Kruis in zijne vroegere glorie en vestigde den keizerlijken troon hechter dan ooit.
In den avond van zijn leven had Leopold nog een heeter strijd te strijden tegen Lodewijk XIV om den spaanschen troon. Deze oorlog, de spaansche successie-oorlog geheeten, nam ook den geheelen duur van de regeering zijns opvolgers Jozef I (1705-1711) in, en eerst onder diens zoon Karel VI (1711-1740) kwam hij ten einde; deze had nog met de Turken te kampen, die de geleden nederlaag niet vergeten konden en liet aan zijne dochter een betwisten troon achter, waarop verscheiden mededingers aanspraak maakten. Maria Theresia moest 7 jaren met half Europa om den troon kampen, eer haar gemaal als keizer van Duitschland erkend werd, en nauwlijks was deze zwarigheid geweken, of de tweede silesische oorlog (1756-1763) bracht het habsburgsche huis in nieuwe gevaren, dat thans in den heldenmoed. der Hongaren zijne redding vond.
Josef II (1765-1790) volgde zijne moeder op, maar ongelukkig bezat hij niet hare deugden. Geheel ongelijk aan zijne voorgangers scheen hij niet uit het huis der Habsburgers voortgesproten en was in stede van een beschermer der Kerk haar vervolger. Op eigen gezag bracht hij verschillende veranderingen in kerkelijke zaken tot stand, noodzaakte de geestelijkheid zich aan zijne bevelen te onderwerpen, legde de Kerk aan banden en wikkelde haar in een net van reglementen, waaraan zij zich zelfs op dezen dag nog niet geheel heeft kunnen ontwringen; vrijmetselaars en ongeloovigen in zijne staten toelatende en ondersteunende, legde hij den grond voor de jammerlijke gebeurtenissen, die later zijn stamhuis en zijn rijk zouden treffen. Door zijn stelsel, het zoogenaamde Jozefisme, bracht hij der Kerk onberekenbare schade toe en had het aan zich zelven te danken dat het grievendst naberouw hem op zijn doodsbed folterde.
Zijn broeder Leopold II regeerde na Joseph II slechts twee jaren en onder diens zoon Frans II (1792-1806) tegonnen de geduchte oorlogen, die Napoleon elken europeeschen vorst aandeed en welke het Habsburgsche Huis de gevoeligste slagen toebrachten, Het Rijnverbond, door Napoleon in 1806 opgericht, en waardoor 16 duitsche vorsten den franschen monarch als hun opperheer erkenden, maakte aan het duitsche rijk een einde, waarom keizer Frans II den duitschen keizerstitel nederlegde en nu als Frans I keizer van Oostenrijk werd. Niet tevreden hem aldus vernederd te hebben, vervolgde Napoleon hem tot in zijne hoofdstad Weenen, noodzaakte hem tot den afstand van verscheiden provinciën, het betalen van aanzienlijke geldsommen en het aannemen van vele andere voorwaarden, die de fiere Habsburger zeker met den grootsten weerzin moet onderteekend hebben. Na den val van Napoleon kreeg hij op het Weener Congres in 1815 veel van het verlorene weder, en de langdurige vrede, die op de geweldige worsteling volgde, bracht hem in de gelegenheid vele rampen te herstellen, die hem en zijn volk getroffen hadden. Hij vond een trouwen steun in vorst Metternich, die na zijn dood in 1835 ook de ijverige dienaar werd van zijn opvolger Ferdinand I (1835-1848). Onder dezen vorst kwamen de revolutionaire zaden tot rijpheid, die door fransche, duitsche en italiaansche huurlingen op den oostenrijkschen grond waren gestrooid en door Metternich niet in hare geboorte hadden kunnen verstikt worden. Zij veroorzaakten de Weener revolutie in 1848, den val van den sinds 25 jaren alvermogenden minister en den troonsafstand van keizer Ferdinand, die den hem al te zwaren schepter aan zijn 18jarigen neef Frans Josef, den tegenwoordigen keizer, overgaf. De geschiedenis der regeering van dezen keizer vormt vooral in de laatste 10 jaren een reeks van jammeren en tegenspoeden, waaronder het Habsburgsche Huis gebogen gaat.
Wij hebben in den aanvang van dit opstel gezegd dat Frans Jozef getrouw is aan de traditiën der Habsburgers; 't is intusschen niet te ontkennen dat hij zich zeer zwak toont tegenover zekere beginselen van zijn tijd. Het is bekend dat hij een voorbeeldig echtgenoot en als huisvader onberispelijk is, wat de godsdienstige en zedelijke opvoeding der kinderen betreft. Wij hebben ook nog onlangs, tijdens zijn verblijf in het H. Land, gezien dat hij persoonlijk, zooveel hij kan, wil toonen een goed katholiek te zijn, doch het kan niet tegengesproken worden dat hij zich, vooral in den laatsten tijd, als hoofd van den Staat, zeer zwak heeft getoond tegenover de eischen van het ongeloof. Onder de schoonklinkende leus van vrijheid en verlichting breekt het oostenrijksche ministerie, onder de toejuichingen der geheime genootschappen, het gebouw der christelijke maatschappij steen voor steen af. Wij willen gelooven dat Frans Jozef daarbij het hart bloedt, doch dit neemt niet weg dat Oostenrijk niet zooveel reden meer heeft om trotsch op hem te zijn als in vroegere dagen, toen het de aanlokselen der revolutie met fierheid afwees.