Iets over de kloeken.
Geen volk der oude wereld was er, zoowel in het Oosten als in het Westen, waaraan het gebruik van bellen en kleine klokken onbekend schijnt te zijn geweest; zoo is het een feit dat het plechtgewaad van den Hoogepriester der Joden met kleine bellen - zooals sommigen willen met evenveel als er dagen in het jaar waren - bezet was, en dat de Egyptenaren ze bij hunne godsdienst-feesten aanwendden. Vooral echter waren het de Romeinen die er gebruik van maakten om openbare en algemeen aangenomen teekens te geven, bij voorbeeld van het openen of sluiten der badplaatsen, van het begin of het einde hunner markten. Wel waren de kleine klokken ook aan de eerste Christenen bekend, maar men mag daarom nog niet aannemen dat zij er zich van bedienden om hunne godsdienstoefeningen aan te kondigen, daar zulks, om de onveiligheid waarin zij verkeerden in de drie eeuwen van Kerkvervolging, niet raadzaam mocht heeten. Eerst in de vierde eeuw komen eenige sporen van haar gebruik, ook voor de godsdienstoefeningen der Christenen, voor; er zijn er die beweren dat Constantijn de Groote reeds eene klok aan eene kerk van Rome heeft geschonken, anderen willen het eerste gebruik van eene klok voor het aankondigen der godsdienst-feesten toegeschreven hebben aan den H. Paulinus, bisschop van Nola in Campanië.
In de Oostersche Kerk was in de kloosters het gebruik, om, zooals ook thans nog in de Westersche in sommige kloosterorden, bijv. de Capucijnen, het geval is, de uren van godsdienstoefeningen of andere samenkomsten aan te kondigen door het zoogenaamde kleppen, hetwelk hierin bestond, dat hij die het teeken gaf, met een hamer op eene lange, dunne plank sloeg, welke hij in de linkerhand hield, en dat hij, door op verschillende afstanden van het rustpunt der plank te slaan, hoogere of lagere tonen voortbracht. In de Westersche Kerk vinden wij nog melding gemaakt van eene klok in de geschriften van den H. Gregorius van Tours, die van een signum (de gewone kerkelijke uitdrukking voor het woord klok, welke veelvuldig signum ecclesiae genoemd wordt) gewaagt vóór den aanvang van de godsdienstoefeningen en tot aankondiging der canonische uren. Te Rome vindt men voor het eerst in het jaar 708 eene klok vermeld, welke gebruikt werd om het begin der godsdienstoefeningen aan te kondigen.
Het schijnt echter dat wij hieronder slechts kleine klokken of bellen te verstaan hebben, welke later, vergroot en verzwaard, meer aan het algemeen gebruik werden dienstig gemaakt om ook op verre afstanden gehoord te worden. Deze vergrooting schrijft men meestal toe aan den H. Paulinus, zooals reeds gezegd werd, bisschop van Nola in Campanië. Wat daarvan te denken zij is onzeker; wel kunnen daarvoor de namen campana, welke aan eene grootere, en nola, die aan eene kleinere klok in de kerktaal gegeven worden, pleiten; zelfs zou men eenige waarschijnlijkheid kunnen vinden in de omstandigheid dat niet alleen de ‘bronzen vazen’ van Campanië, maar ook het huisraad uit gebrande aarde van die streek als eene bijzonderheid aan de ouden bekend waren, maar altijd blijft het onzeker wanneer en door wien het eerste de vervaardiging van grootere klokken of schellen ingevoerd zij.
Sedert de 7e eeuw vindt men in het Westen voortdurend talrijker sporen van het kerkelijk gebruik der klokken. Zoo leest men dat, toen koning Clotharius in 615 de stad Sens belegerde, de bisschop Lupus zich naar de St. Stephanus kerk begaf en de klok (signum ecclesiae) luidde (tangeret), waarop de vijanden op eene overhaaste vlucht sloegen.