De Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDer bergen stem.
| |
[pagina 183]
| |
Die beekjes die mij opwaarts trekken,
Met dartel spel,
En dagen mij hun wieg te ontdekken,
Hunne eerste wel,
Die voog'len die steeds hooger vluchten,
En, om het best,
Daar zij voor hunne kleinen duchten,
Mij duiken 't nest?
Zou het de stem der wellust wezen,
Die spoort de jeugd
Om voor geen steile baan te vreezen
Tot meer geneugt’,
En die haar, na het stronk'lend stijgen,
Het schoonst verschiet,
En Edens lucht, na 't matte hijgen,
Tot looning biedt?
O neen, zij daalt van hooger sferen,
Die stem zoo groot!
O neen, het is de stem des Heeren
Die mij daar noodt!
't Is Hij die, op 't gebergt' gezeten,
Met dringend oog,
Doorpeilt den afgrond, het geweten,
En 's hemels boog!
‘Mijn zoon’, zegt Hij, ‘kom, treedt mij nader,’
Zoo zacht en teer
Spreekt tot zijn kind een beste vader,
‘Kom, zet u neêr
Op deez' schabel van mijne voeten,
Deez' bergenspits;
Kom van nabij uw' Vader groeten;
Ik zij uw gids!’
‘Ik weet, de weg is steil en hobb'lig
Voor uwen voet,
Het dichte hout soms doornig, knobb'lig;
Doch houd uw' moed,
Wil u dit moeilijk pad gewennen:
Zoo leert gij vrij
Het steile pad des Hemels kennen
Dat leidt tot Mij.’
‘Hier, tusschen 's hemels boog en de aarde
Het middelpunt,
Hier schat gij beiden naar hun waarde.
O neen, gij kunt
Van hier uw' blik niet slaan naar boven,
Of in het diep,
En 's almachts wonderhand niet loven
Die alles schiep!’
‘Ziet, in het dal, die nevelwolken,
Nooit opgeklaard,
Die, als de smook uit Satans kolken,
Verduist'ren de aard!
Hoort gij het wangedruisch daar onder?....
Daar ligt een stad,
Waarop, als op zijn schoonste wonder,
De mensch is prat!’
‘Wat zijn haar schoonste praalgebouwen,
Haar torentrots,
Als kinderspelen, bij 't aanschouwen
Der werken Gods?
Wat zijn haar rijkste kunstjuweelen,
Op dezen stond,
Nu gij verrukt het oog laat spelen
Door 't halve rond?’
‘Zaagt gij ooit wijder hemeltransen,
Of werd er ooit
Een rijker schat van Sions glansen
Voor u ontplooid?
Nauw is de daag'raad aangebroken
In 't vonk'lend Oost,
Of, schoon met neev'len nog gedoken,
De bergtop bloost!’
‘En nimmer gaat de dagtoorts onder
(O schoon vaarwel
Na 't glansrijk zegetogen), zonder
De voetschabel
Met nieuwen purpergloed te spreiden,
Van Hem, wiens macht
De sterren langs hun baan moet leiden,
Den ganschen nacht!’
‘Want Ik, mijn zoon, woon in den hoogen.
Geen oord op aard,
Schoon laag nog onder 's hemels bogen,
Is meer Mij waard
Dan 't hoog gebergt'. Daar openbaarde
Ik me aan den mensch,
En, tot den Hemel hem herbaarde
Zijn' eeuw'gen wensch!’
‘Vervaarlijk kwam Ik neêrgedreven,
In donderwolk,
Op Sina, om mijn wet te geven
Aan Mozes' volk.
Zag Thabor niet mijn aanzicht blinken
Dan 't zonlicht meer?
Mocht meestmaals niet 't gebergt' herklinken
Van 's Heilands leer?’
‘Calvarieberg zag mijn vermoeien;
Mijn laatste bloed,
Voor 't heil der menschen, nedervloeien;
Ja zelfs, mijn voet,
Wanneer Ik ging het rijk bereiden
Der kind'ren Gods,
Liet zijnen indruk. bij het scheiden,
Diep in de rots!’
‘Is 't wonder dat mijn geest nog zweve
In hooger streek,
Dat er mijn oog met rust op kleve,
Dat ik er spreek'
Aan zooveelGa naar voetnoot(1) hemeldorst'ge zielen
Hier saâmgevlucht,
Verheven boven 's werelds krielen
En aardsch gerucht?’
‘Want altijd werd de berg verkoren,
Gelijk een trap
Die opleidt tot des Hemels koren;
Waar slechts een stap
Meer hoeft gedaan; waar men, bij 't wachten,
Den voorsmaak vindt
Van 't heil waarnaar de zielen trachten
En haast begint!’
‘Gij ook zijt tot 't gebergt' geroepen,
Gij, die 't geweer
Der moedige Zouaven-troepen
Greept, Mij tot eer;
Haast schallen weer de krijgsbazuinen,
Die van Mentaan,
En voeren u, op bergenkruinen,
Tot stormen aan!’
‘Dan klinkt mijn stem in hunne akkoorden,
Met forsche klem;
Dan roept u weer in hoogere oorden
Der bergen stem;
Dan zal de berg uwe eerbaan wezen,
Door 's vijands schot;
Licht wordt hij u (heil nooit volprezen)
De weg tot God!.....’
Daarom, o bergen hoog verheven,
Voel 'k naar uw' top
Mij onweerstaanbaar voortgedreven,
‘Klim op, klim op,’
Roept Godes stem, van uit den hoogen,
Mijn harte toe.
Oh! 'k zal haar volgen opgetogen,
Nooit klimmensmoe!....
(Rocca di Papa. Albanische gebergten).
Alph. Janssens.
Pauselijke Zouaaf.
|
|