De H. Sophia.
Heldenmoed dwingt altijd onze bewondering af; dit is zoo waar dat wij ons immer genegen vinden, om hem zelfs daar te veronderstellen, waar hij in de werkelijkheid niet de grondslag was der daden, welke wij bewonderen. Wij menschen hebben eerbied voor den moed en beschouwen het als een heiligen plicht om die verheven deugd te huldigen, zoodat wij veeleer genegen zijn te veel grootheid en standvastigheid van ziel toe te kenuen aan de bedrijvende personen in de handelingen, welke onze bewondering hebben gaande gemaakt, dan dat wij hun een deel van den welverdienden lof zouden willen onthouden. Zoo was het immer; wanueer ons kort bestek het gedoogde zou niets gemakkelijker zijn dan deze bewering door tal van voorbeelden, aan de geschiedenis der volken ontleend, te staven; wij zouden dan kunnen wijzen op heldennamen die slechts in de volksverhalen eener opgetogen menigte bestaan, zonder evenwel aan een bepaald persoon, die ooit bestond of zulke daden bedreef, toe te behooren, en wij zouden hier de namen van zoovele heele of halve goden der Heidenen kunnen aanvoeren. Evenwel zouden wij ook den naam kunnen geven van menig held, die werkelijk bestond en groote daden verrichtte, maar wiens heldenfeiten, tot in het oneindige vergroot en vermenigvuldigd, een duidelijk bewijs voor onze stelling zijn.
Is dan de heldenmoed reeds bewonderenswaardig wanneer hij aan den dag wordt gelegd door mannen, wien wij gaarne den cijns onzer hulde brengen, hoeveel meer bewondering moet het dan niet van ons eischen, wanneer wij vrouwen en zwakke kinderen het grootsche schouwspel zien leveren, dat zij alles, de teederste gevoelens van het moederhart en der kinderliefde, ja eindelijk het leven zelfs, gering schatten, niet uit ijdel roëmbejag maar om in de liefde Gods eene eeuwig schitterende kroon te gewinnen. Dit grootsche schouwspel vinden wij voor ons oog ontvouwd in het leven der H. Sophia en den marteldood harer drie jeugdige dochters: Fides, Spes en Charitas; wonderlijke namen, verheven in hunne eenvoudigheid, omdat zij van het zuivere, ongekunstelde geloof der ouders getuigen, die aan hunne dochters de namen der drie Goddelijke Deugden gaven: Geloof, Hoop en Liefde.
In de Acten van de marteling dezer jeugdige bloedgetuigen, die slechts 12, 10 en 9 levensjaren telden, vinden wij aangeteekend dat de H. Sophia van italiaansche afkomst was, en zich in haren weduwlijken staat er slechts op toelegde om zich zelve en hare onschuldige kinderen door de beoefening aller deugden te heiligen. Voor den rechterstoel van keizer Hadrianus gevoerd, beleden allen met den verwonderlijksten moed de leer van Christus en verklaarden zich bereid voor die leer hun leven ten offer te brengen. Na het eerste verhoor werden zij gezamelijk aan de bewaring van een aanzienlijk man toevertrouwd om na drie dagen wederom voor den rechterstoel gebracht te worden. Van dezen tijd maakte de godvruchtige moeder gebruik om hare kinderen in het geloof te versterken, en voegde haar de schoonste vermaningen toe, waaraan de jeugdige heldinnen, zooals wij in ons verhaal verder zullen zien, getrouw hebben beantwoord.
Na deze drie dagen werden zij wederom voor den rechterstoel gebracht en allen beleden nogmaals met vrijmoedigheid en vreugde den naam van Jezus, voor welken zij zich bereid verklaarden te sterven. Eerst werd de oudste, Fides, ondervraagd en door den rechter aangemaand aan de godin Diana te offeren, zooals hare voorouders het hadden gedaan; maar het zwakke kind, door Gods kracht versterkt, en door den geest zijner Wijsheid bezield, antwoordde: ‘Het verwondert mij dat gij, die blind zijt, mij den weg wilt wijzen, en mij den weg van het eeuwige verderf wilt doen betreden. Maar welk verstandig mensch zal God verzaken en den duivel aanhangen? Wie zal den Schepper van Hemel en aarde verlaten en de afgoden, die machteloos en door menschenhanden vervaardigd zijn, aanbidden? Het is eene dwaasheid dit te gebieden en eveneens aan zulk bevel te gehoorzamen; daarom doe met mij wat gij verkiest en pijnig mij zooveel gij wilt.’ Over zooveel vrijmoedigheid verstoord, wist de rechter niets in te brengen tegen hare woorden. Hij deed de onschuldige maagd dan ontkleeden en in het bijzijn harer moeder en harer zusters geeselen, verminken en eindelijk in een vat gloeiend pek werpen, waaruit zij evenwel ongedeerd te voorschijn kwam. Woedend over zijne machteloosheid, die door Gods kracht werd aan het licht gesteld, beval de dwingeland dat men het onschuldige slachtoffer zou onthoofden, en dit geschiedde in het bijzijn der H. Sophia en harer twee andere kinderen. Treffend zijn de woorden die de heilige hare dochter toesprak op het oogenblik dat haar het zwaard van den beul zou treffen: ‘Ga, mijne lieve dochter, tot Christus uwen bruidegom; gij zult voor Hem verschijnen in het purperen kleed der liefde, geverfd door uw bloed dat gij voor zijnen naam zult storten. Schitterend zult gij voor uwen bruidegom verschijnen, heerlijker en prachtiger getooid dan de bloemen des velds.’
Na den dood der oudste deed de rechter de tweede voor zijn rechterstoel voeren; in de overtuiging dat haar het lot harer zuster met afschrik voor de folteringen zou hebben vervuld, spaarde hij beloften noch vleierijen om haar tot de verloochening van Christus over te halen. De kloeke maagd, nog moediger, als het zijn kon, dan hare zuster geweest was, versmaadde zijne bedreigingen zoowel als zijne beloften en voegde hem toe, dat hij niet moest verwachten dat zij aan de valsche goden een offer zoude brengen. Na dezelfde pijnigingen trof haar het lot harer zuster; even blijmoedig als deze ging zij den dood te gemoet, dien zij geknield naast het lijk harer zuster ontving.
Thans was de beurt aan de derde dochter der heilige Sophia gekomen, om even als hare zusters de beloften en bedreigingen des rechters te verachten en zooals zij blijmoedig den dood der heiligen in te gaan. Door den dwingeland aangemaand haar geloof aan Christus te verzaken, antwoordde de maagd met vaste stem: ‘laat u niet voorstaan, o rechter, dat gij mij tot uwe begeerte zult overhalen; gij zult zien dat ik een spruit ben van den zelfden stam, die ook mijne reeds verheerlijkte zusters heeft voortgebracht. Ik heb aan mijne zusters gezien wat God vermag in hen die op Hem hun vertrouwen gesteld hebben.’ Na dezelfde belijdenis werd zij aan denzelfden dood overgeleverd, door de heilige vermaningen harer moeder en het verheven voorbeeld harer zusters voorgelicht.
Deze driedubbele overwinning van de genade op de woede der hel, welke wij hier volgens het verhaal van Simeon Metaphrastes hebben weêrgegeven, wordt ons door bijgaande gravure voorgesteld. Het was een schoone gedachte van den ridder von Furich, den grooten teekenaar der Dusseldorfer school, ons de H. Sophia af te beelden terwijl zij hare drie dochters aan het moederhart drukt en terwijl een engel boven die heilige groep zweeft met den palmtak, het symbool der overwinning in de hand.