De Piazza del Popolo te Rome.
Meer dan eenige andere stad is Rome de schouwplaats der overwinningen geweest die door het Christendom op het Heidendom ten koste van stroomen bloeds zijn behaald. Dit ondervindt men op bijna iedere schrede die men in de eeuwige stad zet; overal prijkt een rijkdom van trofeeën die den bezoeker als met geweld tot nadenken dwingen en hem doen terugkeeren naar den tijd waarvan al die schoone herinneringen spreken. Dit ondervindt men vooral op de Piazza del Popolo of het Volksplein, het schoone meesterstuk van een Valadier, aan wien Pius VII de taak had toevertrouwd eene teekening voor dat plein te leveren.
Het volksplein, waarvan onze gravure een gedeelte voorstelt, is een langvormig rond plein; in het midden daarvan verheft zich eene obelisk of gedenknaald op een voetstuk wiens hoeken prijken met een egyptischen leeuwenkop, waaruit zich het water eener fontein in een vergaarbak neêrwerpt. Het standbeeld, dat onze gravure voor een gedeelte te zien geeft, stelt de stad Rome voor, terwijl rechts en links de beelden van de stroomgoden van den Tiber en de Anio zich verheffen.Tegenover deze beelden, aan het andere einde van het halfrond, prijkt een standbeeld van den zeegod Neptunus met den drietand gewapend en met twee tritons aan zijne zijden. Vier groote gebouwen geven aan dit plein een schilderachtig gezicht; rechts de kazerne der pauselijke gendarmen en het museum der schoone kunsten; links het klooster der Augustijnen en het Hôtel van Groot Brittannië, terwijl in de nabijheid zich nog de kerk van de Madonna del Popolo verheft. Op het plein loopen drie straten uit: het Corso, de Ripetta- en de Babuino-straat, welke, allen in rechte lijn aangelegd, het oog tot in het hart der stad laten doordringen.
Vroeger was het Piazza del Popolo eene begraafplaats, waar het overschot van menig romeinsch Keizer werd begraven, in het midden van schoone wandeldreven, waar zich naast de graven der Keizers vele grafmonumenten van hunne libertini of vrijgelaten slaven bevonden. Dit bewijzen, behalve het getuigenis der geschiedenis, ook nog vele opschriften van romeinsche graven afkomstig. Toen het plein van bestemming veranderde verloor het evenwel niets van zijne oorspronkelijke schoonheid, welke veeleer toenam toen Paus Pius VII zijne verfraaiing aan een uitstekend kunstenaar toevertrouwde.
Vooral echter is het volksplein schoon voor den geschiedkundige die hier de oude heidensche wereld in aanraking ziet met het Christendom en de eerste ziet onderliggen voor het scheppend genie van het laatste. Voor hem spreekt de trotsche zuil verstaanbare woorden, die hem de borst doen zwellen van edelen hoogmoed, wanneer hij ziet dat het gedenkteeken van den trots des Romeins de zegepraal van het Kruis en den lof van de nederige Maagd van Nazareth vermeldt. Op de eene zijde der zuil leest men: ‘Keizer Cesar Augustus, zoon van den goddelijken Cesar, Opperpriester, XII Imperator, XI Consul, XIV Volkstribuun, heeft deze zuil aan de zon toegewijd, nadat hij Egypte aan de macht van het Romeinsche volk had onderworpen.’
Maar naast dit opschrift, dat getuigenis geeft van de bloedige overwinning en de vernederende onderwerping van een geheel land, voe dezelfde zuil een ander opschrift dat van eene meer vreedzame overwinning getuigt, van de overwinning van het Kruis op de machten der duisternis; het luidt: ‘Sixtus V, Opperpriester, heeft deze obelisk, die door Keizer Augustus op goddelooze wijze ter eere der zon was opgericht in de groote renbaan, daarna verbroken werd en onder de puinhoopen begraven, doen opgraven, vervoeren, herstellen, en oprichten en haar aan het onverwonnen Kruis gewijd, in het jaar des Heeren 1589, het 3e van zijn pausschap.’
Als verheugde zij zich over dezen triomf, draagt de zuil nog het opschrift: ‘waardiger en blijder verhef ik mij voor den tempel van haar, uit wier maagdelijken schoot, onder de regeering van Augustus, de Zon der Gerechtigheid is opgegaan.’
Deze prachtige zuil, oorspronkelijk uit één stuk egyptischen steen gehouwen, heeft behalve zijn voetstuk en het prachtig schoone kruis, dat haar bekroont, eene hoogte van 74 voeten. Augustus deed haar, na de overwinning van Actium op Antonius en Cleopatra, uit Egypte naar Rome voeren en in den Circus Maximus oprichten; bij de veroveringen der Barbaren neêrgeworpen lag de trotsche obelisk onder het zand en de puinen begraven, tot 1589, het jaar waarin Paus Sixtus haar deed opgraven en op het schoonste plein van Rome oprichtten, ter eere van het Kruis en de Moedermaagd.
Bij dit plein zag men voorheen het graf van keizer Nero, den dwingeland, wiens naam nog altijd een voorwerp van afschuw is na zoo vele eeuwen als reeds over die droevige tijden zijn vervlogen. ‘Zijne overblijfselen’ zegt de romeinsche geschiedschrijver Suetonius, ‘werden door zijne voedsters Egloge en Alexandrina, en zijne bijvrouw Acte in het familiegraf der Domitiussen bijgezet, dat zich bij het veld van Mars bevindt op den berg der tuinen.’ (monte Pincio)
Deze plaats, onteerd door het graf van een dwingeland, die zich niet ontzien had zijn eigene moeder aan zijnen bloeddorst op te offeren, die de eerste vervolger der Kerk was geweest en immer zijn grootste genoegen had gevonden in het martelen der Christenen, de onschuldige slachtoffers van zijne goddelooze leugentaal, moest aan een beter doel geeigend worden, en zoo verrees op diezelfde plaats eene kerk, toegewijd aan de Koningin des Hemels. Volgens de vrome volksoverlevering, die nog altijd bij het volk van Rome blijft voortleven, groeide op de plek waar het overschot van den tyran was neêrgelegd een notenboom van eene bijzonder grooten omvang, in wiens dichte kruin eene ontelbare menigte raven zich ophielden; deze dieren hadden er hunne nesten en kwamen van daar uit in grooten getalle de akkers en tuinen van het omliggende gewest verwoesten, zoodat de bewoners, niettegenstaande al hunne zorg en ijver, niets van de vruchten des velds konden oogsten. Het volk nam, zooals altijd bij openbare rampen, zijne toevlucht tot Maria. In eene verschijning aan Paus Pascalis II gelastte zij den opperpriester den noodlottigen boom, die de woonstede was van den boozen geest, om te hakken, zijne asch in den wind te verstrooien en op die plaats eene kerk tot hare eer te bouwen. Het bevel werd stipt ten uitvoer gelegd; de kerk werd gebouwd en aan de vereering der H. Maagd toegewijd, toen in het jaar 1231 Paus Gregorius IX het miraculeuze beeld der Moeder Gods, dat tot dien tijd in de kerk van St. Jan van Lateranen vereerd werd, met grooten luister derwaarts overvoerde. Zoo verhaalt ons de legende, voorgesteld in eene muurschildering aan beide zijden van het altaar aangebracht.
Drie eeuwen later behoefde het volk van Rome nogmaals de voorspraak van zijne Madonna; het was in het jaar 1578 toen de pest aan Rome's poorten heerschte. Paus Gregorius XIII door zijne geheele geestelijkheid omgeven, begaf zich blootsvoets naar het heiligdom der Maagd om door hare voorspraak, de vrijwaring te verkrijgen van den geesel, die reeds zoo eindeloos veel rampen over Italië had uitgestort, en op dat oogenblik zijn volk met niet mindere ellende bedreigde. De pest verdween. Deze gebeurtenis en nog velen meer hebben de kerk van de Madonna del Popolo, zooals de Romein den tempel zijner Beschermster noemt, dierbaar gemaakt aan het volk.