tegen de heidensche wereld; nauwlijks is de overwinning, die vrucht, uit het bloed van duizenden en millioenen martelaren ontsproten, behaald, of ziet, uit de ingewanden der hel treedt een nieuwe vijand op; ontzaggelijk is zijne kracht, snood zijn aanleg en goddeloos de middelen die hij bezigt om zijn duivelsche plannen door te drijven. Arius was de naam van het opperhoofd dier helsche bende, die in de loochening der Godheid van Christus zelven een verpletterenden hamer meende te vinden om de rots te verbrijzelen, waarop Christus' Kerk stond opgetrokken. De vergaderde Kerk, door den Stedehouder van Christus, door den opvolger van Petrus, saamgeroepen, veroordeelt die dwaling en spreekt er den vloek Gods over uit, en ziet, reeds is het bewaarheid: ‘Gij zijt Petrus,’ uwe Kerk is op eene rots gegrondvest, alle pogingen der hel zullen die grondzuil niet van haar steunpunt rukken, uw werk niet vernielen. De veroordeelde ketterij mocht vrij een aantal jaren voortwoekeren, nog vele landen, vele vorsten en volken tot hare zijde overhalen, zij mocht nog veel christenbloed plengen, maar als een verpletterend gewicht drukt haar de veroordeeling der Kerk loodzwaar op den kop en eindelijk zal zij ondergaan en verdwijnen in de krochten waaruit zij te voorschijn trad.
Ruim eene eeuw later was wederom de Kerk in Concilie vergaderd. In het jaar 431 werd het derde Concilie, dat van Ephese gehouden; ook hier was de snoode toeleg gericht op den Stichter en Voltrekker van het Geloof, op Gods Zoon zelven, wien Nectorius twee personen wilde toekennen, eene goddelijke en eene menschelijke, waarbij dan tevens aan de H. Moedermaagd slechts het moederschap werd toegekend van den menschelijken persoon in Christus. Zoo bestond het de hel de Kerk herhaaldelijk in haar hechtste grondzuilen aan te tasten door aan God zelf zijne Goddelijke Eigenschappen en aan zijne Moeder hare schoonste kroon, het Goddelijk Moederschap, te weigeren. Petrus had door zijn opvolgers de prinsen der Kerk opgeroepen om te oordeelen en te veroordeelen en ook hier verdween eene ketterij van de aarde ter bevestiging van het woord: ‘Gij zijt Petrus, en op die steenrots zal ik mijne Kerk bouwen.’
Nog werden vele ketterijen door den Stoel der waarheid veroordeeld en in den strijd, daarbij gevoerd, zag immer de Kerk hare beginselen zegepralen. Maar tot dusverre was het slechts eene ketterij geweest, die op zich zelve staande, op geene vreemde machten kon roemen, of indien zij er al in mocht slagen den wereldlijken arm tot hare zijde over te halen, dan nog was het deze laatste slechts te doen om een voorbijgaand voordeel te winnen of om aan eene oogenblikkelijke opwelling van heerschzucht en dwingelandij te voldoen. Maar nu werd de Rots het doel der slagen van hen, die met de wereldlijke macht omkleed, in de voorschriften der Kerk eene beteugeling vreezen voor hunne willekeur, die in de Kerk een onverzettelijken hinderpaal vonden, waartegen hun heerschzuchtig streven niets zou vermogen. Dien teugel, hoe heilzaam ook, wilden zij zich niet getroosten, die hinderpaal moest uit den weg geruimd. Het was tegen een heiligen Paus, een waardigen opvolger van den prins der Apostelen, tegen den moedigen Gregorius VII, dat de strijd het eerste werd geopend; met al de woede van een dwingeland die niets ontziet, voor wien niets verheven of heilig is, viel de goddelooze Hendrik IV den Paus aan. Hem stond een uitgebreid en machtig rijk ten dienste, hij kon beschikken over een talloos leger dat hem werd aangevoerd door het zedenbederf van velen onder de prinsen der Kerk, verbonden met de roofzucht der machtigen dezer wereld, die allen te samen zich onder het vaandel geschaard hadden van den duitschen keizer. Het betrof thans niet zoozeer de leer der Kerk als wel hare waardigheid en het aanzien dat zij moest genieten, wilde zij eenige vrucht doen in de harten van die nog half barbaarsche volken, voor wie pracht en luister een machtige spoorslag waren. De Paus was aan eigen macht overgelaten, maar ook die macht, hoe gering en nietig ook voor het menschelijk oog, was voldoende, want de opvolger van Petrus steunde op de steenrots waarvan gezegd was door God zelven, dat Hij daarop eene Kerk zou bouwen en dat de poorten der hel dit gebouw niet zouden overweldigen. De macht des Pausen was overwegend, ja verpletterend voor zijn tegenstander, wiens listen en slimme lagen, door eene onbegrensde macht gesteund, niets vermochten tegen den Stedehouder van Christus. Na een langen strijd sprak de Kerk in Concilie vergaderd haar vonnis uit, en dit vonnis regelde de betrekking van de wereldlijke macht tegenover de geestelijke en omschreef beider rechten. In dien strijd had men wel den Paus in ballingschap zien sterven, maar bij zijn laatsten ademtocht was hij nog vreeselijk voor zijn vijand, die spoedig een veel smartelijker dood zou sterven, maar niet vóór dat ook hij zelf, van zijne macht beroofd, zou gebukt zijn gegaan onder de slagen van zijn eigen zoon, hij die zich dat lot op den hals getrokken had door tegen zijn geestelijken vader snood de hand te verheffen.
Op dezelfde wijze en met niet minder gunstigen uitslag zou men later nogmaals het schouwspel genieten van een strijd door de wereldlijke macht tegen den Paus gevoerd. Maar zooals Hendrik IV moest ook Frederik de tweede onderdoen voor die macht, welke het recht op hare zijde had en daarom door God zelven gesteund werd.
Eindelijk zien wij een nieuwen vijand opdagen, die, geleerd door de neêrlagen van de vroegere bestrijders der Kerk, op andere middelen dacht, welke hij daarin meende te vinden, door meer nog dan zijne voorgangers de hartstochten van het zingenot en de hebzucht te ontteugelen, en het groote beginsel van alle maatschappijen, de gehoorzaamheid aan de gestelde machten, ten minste in princiep te loochenen. Luther, wierp aan de vorsten het lokaas voor der kerkelijke goederen om hunne ledige schatkisten in goeden staat te herstellen, en aan allen, zoo vorsten als volken, gaf zijn stelregel, dat de mensch door het geloof alleen zalig wordt en dat bij gevolg de goede werken en het onderhouden van Gods geboden overtollige zaken waren, aan de hartstochten den vrijen teugel. Zijn pecca fortiter sed, crede fortius (zondig sterk, maar geloof nog sterker) moest hem zoovelen aanvoeren, wier bedorven hart zich niet aan de zuivere leer der Kerk meer kon onderwerpen, die zich niet wilden belemmerd zien door de wetten door God zelf aan den mensch gesteld. In weinige jaren had zijne ketterij, door nog meerderen terzelfder tijd gerugsteund, een groot gedeelte van Duitschland en Frankrijk, Engeland, de Nederlanden overstroomd en nog altijd won zij in kracht en omvang maar ook hier moest het wederom duidelijk blijken dat het woord van God zich niet laat beschamen: ‘Gij zijt Petrus’ zoo had de Zaligmaker gezegd tot den Vorst der Apostelen, en in hem tot zijne opvolgers, ‘en op die steenrots zal ik mijne Kerk bouwen en de poorten der hel zullen tegen haar niet vermogen.’ Petrus riep door zijnen opvolger nogmaals de Kerk te samen om aan het eeuwenheugende gebouw zijn ouden luister te hergeven en weldra was ook nu weêr de kracht der hel gebroken, want van af den dag dat haar het vonnis der Kerk trof in de uitspraken van het Concilie van Trente kon de ketterij geene of bijna geene veroveringen meer maken, en dat niet alleen, want van af dien dag ook teekent haar verval. Door de veroordeeling in hare levensbeginselen getroffen, sleepte zij een tijd lang nog een treurig bestaan voort, om zich eindelijk op te lossen in eene menigte secten, die zich immer in kleiner en kleiner deeltjes afscheidende, weldra slechts eene treurige herinnering moesten na zich laten als van iets dat eenmaal was, maar sinds lang uit den kring der bestaande zaken is weggenomen.
Zoo zagen wij in eenige vluchtige en flauwe trekken de vervulling aangetoond van dat verheven en troostend woord door God zelf tot een sterveling gezegd, toen Hij hem de verhevenste taak opdroeg die ooit aan menschen werd toevertrouwd, de taak namelijk om te waken over zijn werk, om het hem toevertrouwde pand te bewaren en te vermeerderen. Dit woord, dat wij zoo vele malen tot vervulling zagen gebracht worden, is ook een sterkend, opbeurend woord voor ons, daar het ook nog in onzen tijd de overwinning belooft niet alleen, maar zelfs verzekert. Op dat woord steunend riep Pius IX de thans vergaderde Kerk te samen om met Gods hulp en zegen een strijd te voeren, die met niet minder woede tegen de rots van Petrus wordt gestreden. Maar zooals vroeger, sinds dat Goddelijk Woord werd gesproken, zal ook thans de macht der hel niets uitwerken tegen de Kerk, die zij wel kan belagen maar nimmer overwinnen.
X.