De Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijRome van den Tiber gezien.Onder de gravuren die wij ter beschikking hebben en den geest onzer lezers naar verwijderde oorden voeren, zijn er geene waardoor zij zoo gaarne hunne aandacht laten boeien, als door die, welke eene meer of minder volledige voorstelling geven van het oude maar altijd nieuwe Rome, dat de vóór-christelijke wereld door de middeleeuwen heen met de nieuwere tijden, den tijd met de eeuwigheid, de aarde met den hemel verbindt. Niet ééne andere plaats der wereld dan Rome is dan ook in staat zoozeer hunne aandacht bezig te houden, hunne wenschen te bevredigen, hun gevoel voor het goede, schoone, verhevene en goddelijke te voldoen en hun de bron te toonen, van waar sinds bijna 3000 jaren alles uitgaat, wat op de wereld eenigen invloed uitoefent. Die stad bezit een volk dat nimmer geheel ten ondergang kwam. Toen het diepste zedebederf en de schandelijkste afgoderij het ontaard en uitgeput hadden, kwam het Christendom er zich van meester maken, het bezielen, herlevendigen, en op den ingestorten troon der Cesars vestigde de Paus Koning een nieuwen, om het bestaan en de geschiedenis van het romeinsche volk voort te zetten. Van af de dagen van Romulus en Remus, de eerste romeinsche koningen tot op heden heeft dat volk de verschillendste lotgevallen gehad en is het menigmaal op den rand van den afgrond geweest, maar nooit heeft de Voorzienigheid toegelaten dat het er in neder stortte. Tijdens de regeering der eerste koningen (van 754 tot 509) vóór Christus vormde zich het romeinsche volk uit de overblijfselen van het latijnsche rijk, dat tot hooge oudheid opklom. Reeds in de 12e eeuw vóór Christus was Latium aan den Tiber de zetel der latijnsche koningen. Romulus en Remus wisten die overblijfselen te vereenigen en ze te vermengen met de Sabijnen, waarvoor zij eene stad bouwden, die Latium spoedig tot vergetelheid bracht. Romulus heerschte als despoot, als absoluut vorst in den meest uitgebreiden zin des woords. Na hem kwam Numa, die aan het volk een godsdienst schonk. Hetzelfde verschijnsel zien wij met eenige wijziging bij de vestiging | |
[pagina 135]
| |
van wat men zou mogen noemen het tweede romeinsche rijk. De galileesche visscher kwam te Rome en vormde uit de verschillende bestanddeelen van het rijk dat hij vond, een nieuw volk maar schonk dit, alvorens het aan zijn gebied te onderwerpen, een nieuwen godsdienst. Hij gebruikte geen geweld, maar het woord der prediking, trok niet aan het hoofd zijner aanhangers ten strijde uit, maar verzamelde hen om hun de liefde tot de deugd in te boezemen. Petrus deed wat Romulus en Numa samen bewerkten: hij vormde een nieuw volk en onderwees dit in de leer des Gekruisten. Ziedaar dus reeds den Paus Koning. Op Romulus en Numa volgden vijf andere koningen; de meesten hunner voerden oorlog tegen naburige volken en bijna altijd met ongehoord geluk; de overwonnelingen werden naar Rome gevoerd om de stad te bevolken, maar zagen zich tevens tot de hardste slavernij veroordeeld. Zij moesten den rug krommen, onder den zwaren arbeid, dien de koningen hun oplegden, en de stad vergrooten en verfraaien, nadat zij die bevolkt hadden. Reeds ten tijde van Servius Tullius (578 - 534) den zesden koning van Rome, troonde de stad op de zeven heuvelen en had zij eene uitgestrektheid waarop geen der andere steden van Italië mocht bogen. Toen de laatste koning viel, had de stad haar gebied reeds tot den verren omtrek uitgebreid. Maar verder reikte het Pausdom, toen het reeds 250 jaren had bestaan, al was het nog altijd in de duisternis verborgen, en kon het zijn koningschap niet doen gelden. Petrus en zijne opvolgers voerden strijd even als Romulus en de zijnen, maar alleen tegen de ondeugd, de hartstochten, het zedebederf en de afgoderij; zij onderwierpen hunne overwonnelingen niet aan de slavernij maar aan het juk van den Gekruisten en gaven hun daarenboven en als in ruil voor die geestelijke slavernij de vrijheid der kinderen Gods, het rijk van Petrus strekte zich na 520 jaren niet alleen uit over de stad Rome maar over geheel Italië, maar over geheel de wereld, zooals Tertullianus zeer duidelijk getuigt. Het is waar, de Paus oefende toen nog geen wereldlijk koningschap uit, maar toch was zijn macht veel grooter dan die des Cesars, en hadde hij al zijne onderdanen ten kruistocht opgeroepen tegen den troon des Cesars, ongetwijfeld zou hij dezen omvergeworpen hebben. Maar dit was niet de leer die hij predikte. Op het koningschap van Romulus volgde de republiek van Brutus, die tot op den tijd van Christus voortduurde. Zij werd bestuurd door twee consuls, die vooral in den aanvang een bijna koninklijke macht, hoewel slechts voor één jaar, uitoefenden. Later werd hun bestuur meer gematigd door den invloed des volks, dat zijne belangen door tribunen liet verdedigen. Consuls en tribunen vertegenwoordigden de twee groote standen, waaruit de maatschappij bestond namelijk: de patriciërs en de plebeiers, De eersten wilden eene aristocratische, de laatsten eene democratische republiek. Hevig was de strijd, die tusschen beiden gestreden werd, bloedig de tooneelen, die dikwijls plaats grepen, ontzettend de jammeren, die er het noodzakelijk gevolg van waren. De twist hield dan alleen op, als er tegen een buitenlandschen vijand moest gestreden worden, en de Galliërs, Samnieten, Carthagers enz. ontvingen niet minder bloedige neêrlagen als zij het volk aanvielen, wanneer dit in tweespalt, dan wel wanneer het in rust verkeerde. Het volk der Pausen daarentegen bloeide en groeide in de hoogste eendracht; het kende geen strijd dan tegen de vijanden van den christelijken naam. Onderlinge naiever zag men onder de christenen alleen, als het den palm der martelaars betrof; de onderdanen der Pausen vermeerderden alleen door folteringen en den dood. ‘Het bloed der martelaren’, zeide Tertulianus, ‘is het zaad der christenen’. Kon die onderlinge strijd het romeinsche volk niet vernietigen, hij bracht de republiek ten onder. De verwarringen bereikten allengskens een hoogen graad; het volk, voor een aanzienlijk deel aan strijden gewoon, had het gezag der burgelijke overheid vergeten en luisterde alleen naar de bevelen van zijne veldheeren. Door zijn zegetochten over geheel de aarde, vooral in de laatste 200 jaren vóór Christus, herinnerde het zich niet meer de genoegens van den huiselijken aard, daar het overigens dikwijls zijne geheele familie in het leger vond. Die toestand wekte de heerschzucht der veldheeren, toch reeds zoo gestreeld door glansrijke overwinningen. Zij erkenden de mogelijkheid om zich ten troon te verheffen. Het leger, waarover zij beschikten, kon hun de keizerskroon verwerven. Daar verscheidene veldheeren dergelijke gevoelens koesterden, braken er allereerst twisten uit onder hen zelven; Egypte en Griekenland zagen romeinsche veldheeren elkander bestrijden en vernietigen, tot eindelijk een, gelukkiger dan allen, de overwinnaar bleef en zich de keizerskroon op het hoofd drukte. Dat gebeurde weinige jaren vóór de geboorte des Zaligmakers. Dus schier tegelijkertijd verscheen het Christendom, dat het rijk der heidensche Cesars zou vernietigen. Het wierp een aantal zaden uit over Judea en Samaria, wier vruchten zich over Indië en Egypte zouden verspreiden en ijlde toen naar Rome, om de heidensche wereldheerschappij in het hart aan te vallen, het Westen te beschaven en naar het Oosten nieuwe sappen te zenden voor den boom, die daar reeds welig tierde. Het vestigde in Rome eene andere wereldheerschappij, op andere grondslagen gebouwd dan die der keizers, en moest, zooals wij boven hoorden, bijna drie eeuwen tegen de grootste macht, die ooit bestond, strijden, eer het die vernietigd had. Maar toen het uit de catacomben te voorschijn trad, was ook zijne macht zoo uitgestrekt als die der keizers, en de Plaatsbekleeder van Jezus Christus was niet minder Paus en Koning als Cesar opperpriester en keizer geweest was. Men heeft dikwijls beweerd dat de wereldlijke macht des Pausen eerst door Pepyn gegrondvest is; niets is minder waar; men vindt van die macht reeds sporen in de eerste eeuwen. Niet alleen schonk Constantijn aan Rome den eersten christelijken tempel maar ook aan den Paus een stuk gronds, om dien tempel gelegen, met volle souvereiniteitsrechten, en zoozeer voelde Constantijn die wereldlijke macht, al was zij dan ook nog slechts in kiem aanwezig, dat hij niet in Rome kon blijven maar den keizerlijken troon naar Byzantium (Constantinopel) verplaatste. Zeer schoon drukt zich de Maistre ten dien opzichte uit, wanneer hij zegt:Ga naar voetnoot1) ‘Maar wat inderdaad de verwondering opwekt is de Pausen souverein te zien worden, zonder dat zij het weten, ja in weerwil van hen zelven. Eene onzichtbare wet richtte den Stoel van Rome op, en men kan zeggen dat het Opperhoofd der Algemeene Kerk souverein werd geboren. Van de strafplaats der martelaars beklom hij den troon, dien men aanvankelijk niet zag, maar die zich ongevoelig versterkte als alle groote zaken, en die zich van het begin af deed kennen door zekere atmosfeer van grootheid, die hem omringde, zonder dat daarvoor eenige menschelijke oorzaak was aan te wijzen. De romeinsche Opperpriester behoefde rijkdommen, en zij vloeiden toe; hij had glans noodig, en eene buitengewone heerlijkheid ging van den troon van den H. Petrus uit, zelfs zoodanig dat in de 4e eeuw de prefekt van Rome, een der aanzienlijkste heeren van dien tijd, volgens den H. Hieronymus zegde: ‘Beloof mij dat gij mij bisschop van Rome zult maken, en oogenblikkelijk zal ik Christen worden.’ Iets verder zegt de Maistre, dat op het einde der 6e eeuw Paus Gregorius reeds 23 patrimoniums bezat en wel in Italië, en op de eilanden van de, Middellandsche Zee, in Illyrië, Dalmatië, Duitschland en Gallië, en voegt er dan bij: ‘In het nog heidensche Rome hinderde de Paus de keizers reeds. Hij was slechts hun onderdaan, zij bezaten alle macht tegen hem en hij niet de minste tegen hen: echter konden zij het niet aan zijne zijde volhouden. Men las op zijn voorhoofd het kenteeken van een zoo verheven priesterschap, dat de keizer, die onder andere titels ook dien van opperpriester droeg, met meer ongeduld hem verdroeg dan hij ooit in het leger een Cesar duldde, die hem den troon betwistte.’Ga naar voetnoot2) Het zou ons te ver voeren indien wij nu in het breede ontwikkelden op welke wijze de wereldlijke macht des Pausen zich bevestigd en uitgebreid heeft, hoe zij weldadig heeft gewerkt voor de wereld in het algemeen en voor de Pauselijke Staten en Rome in het bijzonder. Doch in enkele algemeene trekken kunnen wij daarvan evenwel een zeker denkbeeld geven, vooral wat de hoofdstad des rijks betreft. En dan zeggen wij: le was Rome vroeger voor de wereld een schrik, het werd onder de Pausen een voorwerp van hare vereering. Onder Cesar kwam alleen de vreemdeling als overwonneling en meestal als slaaf de poorten der Eeuwige Stad binnen; de bevelen, die er uit gingen, brachten de wereld nog dieper in slavernij. Maar onder de Pausen stroomden duizenden en duizenden met liefde en aandoening naar den Pauselijken troon, en, den zegen ontvangen hebbende, naar de graven der martelaren. De edicten, die van Rome uitgingen, werden overal even vurig verbeid als eerbiedig opgevolgd. 2e. De slavernij werd het eerst te Rome uitgeroeid. Ofschoon hiervoor. wel is waar geen uitdrukkelijke bewijzen zijn aan te voeren, ligt het toch in den aard der zaak. Door de dubbele waardigheid, die de Paus in zich Vereenigde, kon hij alle menschen aan elkander gelijk maken, terwijl de keizers met verschillende hinderpalen hadden te worstelen. Men leest dan ook niet van slaven in de geschiedenis van het pauselijk Rome. 3e. Rome werd en bleef de hoofdstad en het middelpunt der wereld; het zag mannen tot zich komen uit de verwijderdste oorden der aarde en trad met hen en hunne geboorteplaatsen in nauwere betrekking, dan de Cesars ooit hadden kunnen doen. 4e. Rome werd dikwijls gespaard om het pausschap van zijn koning. De barbaren uit de 7e, 8e en 9e eeuwen, de keizers uit de latere voelden menigmaal hunne woede bedaren als zij tot aan de muren van Rome gekomen waren, en eeuwen lang hebben de Romeinen zich den dag herinnerd, waarop Paus Leo alleen door zijne verheven waardigheid en indrukwekkende houding, Attila aan de poorten hunner stad terughield. 5. Rome heeft steeds eene eerste plaats ingenomen in de wereldgebeurtenissen. Het beschikte over het lot van Italië, tijdens de eerste eeuwen van het oostersche keizerrijk; het kroonde den eersten keizer van het westersche rijk; het verdedigde Italië tegen de heerschzucht der duitsche keizers; het riep strijders op voor de verdediging van het Heilige Land, het beschaafde de wereld door zijne missionarissen, oefende een onmetelijken invloed uit in de raadsvergaderingen der koningen, besliste geschillen, waarvan het heil van geheele volken afhing, en sloot vredesverdragen, die aan veeljarige oorlogen een einde maakte. D. |
|