keerd werd hij door Leo XII eerst tot prelaat en twee jaren later tot aartsbisschop van Spoleto benoemd, van waar hij in 1832 door Paus Gregorius XVI naar Imola verplaatst werd, welk bisdom hij veertien jaren bestuurde. In het jaar 1840 benoemde Gregorius XVI hem tot kardinaal di San Pietro e Marcellino. Zes jaren later stierf de beroemde Paus en ook kardinaal Mastai begaf zich in de eerste dagen van Juni naar Rome om het conclave bij te wonen. Toen hij te Fossombrone, te midden eener talrijke menigte stil hield, verscheen eensklaps een witte duif en zette zich op het rijtuig des kardinaals neêr. Hoe men haar ook verjoeg, telkens kwam zij weêr, zoodat de menigte er een voorteeken des Hemels in zag en juichend uitriep: ‘ziedaar onzen Paus!’ Den 16 Juni vergaderde het conclave en nauwlijks waren twee dagen verloopen of Mgr. Mastai was door de stemmen der kardinalen verkozen om het verheven ambt van Stedehouder Gods te bekleeden. Toen hij, bij de opening der stembriefjes, voor de 34ste maal den naam Mastaï Ferretti hoorde aflezen, werd hij zoo levendig ontroerd, dat hij in bezwijming viel. Hij weigerde de verheven waardigheid te aanvaarden, doch eindelijk gaf hij met tranen in de oogen aan de smeekingen der kardinalen toe, terwijl hij met den blik ten hemel gewend, uitriep; ‘Hier ben ik, Heer, uw onwaardige dienstknecht, uw wil geschiede!’ Ter herinnering aan den moedigen martelaar Pius VI en zijn weldoener Pius VII nam hij den naam van hen aan, voor wier lijden en glorie zijne regeering geenszins zou onderdoen.
De verheffing van den alom beminden kardinaal-bisschop van Imola vervulde geheel de wereld met vreugde. Zelfs door de revolutionairen werd de keus van den nieuwen, slechts door werken van liefde beroemden, Paus met vreugde begroet, vooral toen de edelmoedige Vorst, eene maand na zijne troonsbeklimming, eene bijna algemeene amnestie uitvaardigde. Deze edelmoedigheid van den grooten Paus werd echter spoedig door de revolutionairen vergeten en met ondank beantwoord. God liet door een samenloop van omstandigheden toe, dat het Opperhoofd der Kerk, na van alle zijden met het hosanna toegejuicht te zijn, ook niet minder het: kruisig hem! kruisig hem! moest hooren. Het was den revolutionairen niet genoeg, dat de Paus in 1848 zijn land eene waarlijk vrijzinnige constitutie gaf, zij wilden eene volstrekte regeeringloosheid en den ondergang der Kerk. Door verschillende oproeren en gewelddadigheden, wisten zij het eindelijk zoo ver te brengen, dat de Paus genoodzaakt was uit Rome te vluchten en de wijk te nemen naar Gaëta, op het grondgebied van Ferdinand II, koning van Napels, die hem met liefde ontving. De Voorzienigheid gebruikte intusschen den president der fransche republiek, Louis Napoleon, om aan de woelingen te Rome een einde te maken en den geliefden Pius aan zijne staten weder te geven. Onbeschrijflijk was de geestdrift, waarmede de Paus bij zijn terugkomst in zijne staten begroet werd, doch onbeschrijflijk ook de armoede en jammer, waarin Pius zijn land door de revolutie zag gedompeld. Doch met liefde en onwankelbaren moed wist hij den diep vervallen Romeinschen Staat weder op te beuren en tegelijk de gelegenheid te vinden om den bloei en luister der Kerk zoodanig te bevorderen, dat hij wellicht hierin door geen zijner voorgangers overtroffen is. De dogma verklaring der Onbevlekte Ontvangenis van Maria is een feit, waardoor alleen reeds de naam van Pius IX voor altijd bij de Christenheid in onvergankelijke glorie zal blijven.
De revolutie ontwikkelde intusschen in 't geheim eene voortdurende werkzaamheid; de behendigheid van den minister Cavour wist de dubbelzinnige politiek van Napoleon aan de vijandige plannen van Piemont tegen de pauselijke regeering dienstbaar te maken; het verraad en de meineed zegevierden wederom over den diep vernederden en van een gedeelte zijner staten beroofden Paus. Maar God waakte over Rome; de katholieke wereld zond als ten tijde der kruistochten, gansche benden van heldhaftige jongelingen naar Rome, om voor het recht van 't Opperhoofd te strijden, en het krachtige ‘non possumus’ van den Paus-Koning verijdelde de helsche samenzweringen en de listen der diplomatie. Terwijl de kreet: ‘de conventie is geteekend, de Franschen verlaten Rome!’ den triomf der revolutie scheen te voorspellen, houdt Pius manmoedig het oog naar den hemel gericht, en hij vergadert meer dan 300 bisschoppen en 11,000 priesters uit alle oorden der wereld in de eeuwige stad, om er met hem het feest van de heiligverklaring der 26 japansche martelaren te vieren. De arme ‘machtelooze’ Pius vergeet het onrecht hem zelf aangedaan, om plechtig als de éénige verdediger, onder de vorsten van Europa, van het verdrukte Polen op te treden. Hij vreest de bedreigingen der revolutie niet en als antwoord op de noodkreten over de conventie, zoekt hij zelfs in den Syllabus de revolutie in hare principen op, om haar des te beter als logen en bedrog te kunnen ten toon stellen.
De Franschen lieten, op het einde des jaars 1866, Rome en den Paus aan hun lot over; maar God verliet zijn Stedehouder niet; van alle kanten stroomde de jongelingschap naar den H. Vader om onder zijne keurbenden te worden opgenomen, en zoowel de goudstukken van den rijke als de penningen van den bedelaar getuigden wat de katholieke wereld over had om in 't onderhoud van den grooten Pius en van zijn dapper leger te voorzien. Op den feestdag der Apostelen vereenigden zich boven hunne graven 400 bisschoppen en 50,000 priesters om door het XVIIIde eeuwfeest der HH. Petrus en Paulus en de heiligverklaring der martelaren van Gorcum, plechtig tegen het ongeloof te protesteeren.
De onverstoorbare rust en zegepralende houding des H. Vaders was den vijanden der Kerk een doorn in 't oog; ‘Rome of de dood!’ schreeuwde Garibaldi aan 't hoofd van eenige duizenden roodhemden, maar een handvol getrouwe Zouaven toonde hun bij Monte-Rotondo en Mentana, dat de poorten der hel niets tegen de steenrots vermogen, en blijde klonk weder de jubelkreet door de wereld: ‘Pius IX is verlost, de revolutie is verslagen!’
Zegepralend blijft Pius IX op zijn verheven troon; de gansche katholieke wereld herdacht den 11 April 11. jubelend met hem den dag, waarop hij zich door het priesterschap aan de bruid van Christus verbond en wederom zijn aller oogen gericht naar den edelen grijsaard, nu hij den 8 December door het plechtig Concilie de kroon op zijne werken plaatst en met den koninklijken profeet uitroept: ‘in mijn sluimering heb ik een geheele openbaring doorloopen en nu, bij mijn ontwaken, ben ik zeker, dat God mij zal wreken. Welk volk mij ook omsingelt en als met duizend monden tandenknersend op mij aanstormt, vreezen zal ik niet! non timebo millia!’
H.